Het moest er eens van komen. Ik gaf Harrie (Tuinhof) de inschrijving in 1998 en hij gaf mij de mijne in 2003 bij gedenkwaardige gebeurtenissen. Oude inschrijfnummers die tot vreugde van de organisatie in 2015 werden geactiveerd.
Mede rekening houdend met het thuisfront en het tijdsbeslag hebben wij de tocht gereden in drie delen, verspreid over de jaren 2015, 2016 en 2017.
Steeds fietsten we ieder met ongeveer 8 kilo bagage. We overnachtten in hotels of chambres d’hôtes. Onze racefietsen hadden als kleinste tandwiel achter een 30, de één voor met een compact en de ander met een triple.
Half juni 2015 reden we van Saverne naar Brioude (ten zuidwesten van Lyon, Auvergne); vandaar met de trein naar Rumilly (ten noorden van de Alpen) en door Jura en Vogezen weer terug naar Saverne.
Na een door fileleed geplaagde autorit moesten we volgens onze planning die eerste dag vanaf Saverne nog 95 kilometer fietsen naar onze overnachtingsplaats. In plaats van het geplande tijdstip van aankomst tussen twaalf en half één in de middag, zaten we goed en wel met startstempel en al, pas rond half drie op de fiets. Al in Saverne ging het meteen behoorlijk omhoog, door uitgestrekte bossen. In de haast reden we het laatste deel van de rit maar met één gps-apparaat. Waar fors wordt geklommen, wordt hard gedaald. Dan kan je door de snelheid niet erg nauwkeurig of vaak op de gps kijken. Gevolg twee keer mis en dan moet je weer naar boven. We haalden nog net een werkzame keuken. Zonder vooraf te kunnen douchen kregen we nog in fietskleding meteen haastig een abominabele maaltijd voorgezet: zeer vette macaroni-achtige aardappelsliertjes met doorgekookte bonen en iets waarvan de kok zei dat het “eend” was.
De volgende dag scheen de zon. Heuvelend, wat etend en drinkend, een col hier en een côte daar, al te snel ging het niet maar wel vakantie-achtig. We aten en overnachtten die dag bij een Nederlands echtpaar dat een chambres-d’hôtes had op een prachtige locatie, echter alleen bereikbaar met het allerkleinste verzetje na ruim 150 kilometer. We leerden er de finesses van het Franse horeca- en drankbeleid en de marketingstrategieën om gasten te lokken.
De dag erna idem dito, met een pizza tussen de middag in Vezelay. We belandden, via het wat verkeersdrukke Beaune met een route dwars door het centrum, na meer dan 160 kilometer in Meursault, beroemd om zijn witte wijn. We werden in het Frans afgeblaft toen we onze fietsen voor het hotel wilden neerzetten. Weinig excuus kon eraf toen ze door kregen dat we gasten waren die hadden geboekt. Wel een goede maaltijd ’s avonds.
Met ongeveer 155 kilometer verliep de volgende dag ongeveer volgens het zelfde patroon, met aan het slot een uitstekende chambres d’hôtes, waar we voor € 100 vier Leffe’s blond, een forse borrelhap, een 5-gangen diner met wijn (wel een lange zit), uitstekende bedden en een stevig ontbijt kregen.
De daarop volgende dag vereiste een keuze, namelijk waar we de trein naar Rumilly zouden nemen; een keuze tussen een wat korter traject, inclusief een rustdag, en een wat langer traject zonder. Omdat alles redelijk naar tevredenheid verliep, kozen we voor het langere traject, bestaande uit een dag van circa 110 kilometer. De dag daarop moesten we dan nog ongeveer 90 kilometer rijden alvorens in Brioude op de trein te kunnen stappen.
In dat stadje arriveerden we ruim op tijd voor het vertrek van de trein en konden daar dus nog rustig foerageren. De treinreis met twee overstappen nam bijna zeven uur in beslag. In Rumilly moesten we, zonder verlichting, in het donker nog een behoorlijk stuk over een geheel onverlichte weg fietsen naar het hotel. Dat was onbemand. Gelukkig klopte de opgegeven deurcode en konden we de fietsen ook nog op de kamer kwijt.
De dag erna wachtte ons een etappe van 130 kilometer met de Grand Colombier als lastigste col. We deden er circa twee uur over om boven te komen. Ik reed in één van de haarspeldbochten de buitenbocht aan de linkerkant van de weg en knalde zo bijna op een afdalende Nederlander. Het liep gelukkig goed af. Al met al een pittig dagje.
De volgende dag, in de Jura, regende het zo waar; gelukkig maar een uurtje. Onze meegenomen voedselvoorraden waren uitgeput geraakt zodat we de dag begonnen met een vergeefse zoektocht naar een supermarkt. Het was de langst geplande rit, meer dan 160 kilometer en een te overwinnen hoogteverschil van meer dan 3700 meter. Een plezierige chambres-d’hôtes met grappige andere gasten, absint en gesprekken over de teloorgang van het Franse platteland, na afloop.
De twee volgende dagen hadden een iets mindere (geplande) kilometrage – de ervaring had inmiddels geleerd dat er vrijwel altijd met een kilometer of 10 meer dan gepland moest worden gerekend –verliepen redelijk naar wens, met dien verstande dat we wat bandenproblematiek kenden. Ook kwamen we één van die dagen voor een dicht hotel te staan, hoewel gereserveerd. Booking.com loste dat echter gelukkig snel op.
De laatste dag moesten we nog 95 kilometer rijden naar de auto, ach dat lijkt niet al te veel. Een andere Nederlander die de tocht voor de 13e keer reed en die we al eerder ergens op de rit hadden ontmoet, had ons echter gewaarschuwd dat ook dit laatste stuk niet eenvoudig was. Dat bleek juist; een aantal uiterst steile hellinkjes en hele stukken met slecht wegdek. We kwamen pas rond vier uur in de middag in Saverne aan. Daar troffen we zowaar onze collega-fietser bij het station bij het halen van het laatste stempel. We vertrokken om een uur of vijf met die derde man in de auto omdat hij als gevolg van een taxistaking zijn vliegtuig niet kon halen. We zetten hem om kwart voor twaalf in het donker af bij het (fiets-) clubhuis van Swift in Leiden waar hij door zijn vrouw zou worden opgehaald.
In 2016 moesten we dus beginnen in Brioude. Het werd weer de maand juni. Brioude lag erbij zoals we het verlaten hadden, al was het dat ik het station waar we het vertrekstempel moesten halen, straal voorbij reed.
De rit bedroeg dit keer ca 1300 kilometer en zou eindigen in Carcassonne, in het diepe zuiden van Frankrijk na het doorkruisen van de Pyreneeën. Eerst was echter de koers in zuidwestelijke richting naar de westkant van de Pyreneeën.
Het parkoers tot de Pyreneeën bestond uit het bekende verstilde Franse landschap van afwisselend akkers en weiden, al dan niet omzoomd door hagen, bossen, riviertjes en uitgestorven dorpjes en kleine stadjes. In dat landschap loopt geen enkele weg horizontaal en naast de vele geclassificeerde collen en côtes, waren er de nodige hindernissen te nemen, sommige zodanig steil dat je dacht: “waarom is dit niet een noemenswaardige helling?” De wegen waren overal goed, behalve vaak in de steden en dorpen. De gemiddelde afstand per dag bedroeg ongeveer 130 kilometer.
We staken de rivier de Lot over. Daar in die buurt kwamen we terecht bij een chambres d’hôtes van een Belgisch echtpaar. De man was topchocolatier. Hij vertelde ons over de finesses van de chocolade en de directe relatie tussen de chocolade- en de drugshandel. Voor feestdagen stonden de Fransen bij hem in lange rijen voor de deur van zijn volledig geclimatiseerde winkel. Ter plekke beging Harrie de doodzonde door als fietser in het zwembad te springen, overigens zonder dat later van nadelige gevolgen is gebleken.
Hoe verder we zuidwaarts zakten, hoe warmer het werd. De temperatuur werd, zeker in de middag toch redelijk aan de maat, tot wel 38 graden.
Die hitte veroorzaakte op de volgende dag met een kilometrage van 170 kilometer, bij mij maagproblemen, waarschijnlijk vooral in combinatie met wat onverstandig eet- en drinkgedrag. We kwamen terecht bij een Engelse vrouw, die de wereld was rond gefietst en nu in haar eentje al meer dan tien jaren een chambres d’hôtes runde, zonder zo’n beetje één woord Frans te kunnen spreken. Ze vergaf me liefdevol mijn behoorlijke indrukwekkende afscheid van haar maal; gelukkig zaten we in de tuin en konden de rommel makkelijk wegspuiten. Zo miste ik een avondmaaltijd en de dag daarop volgend, ook een lunch. Het heeft ertoe geleid dat ik halverwege de volgende etappe voor de Soudet een taxi heb genomen naar ons besproken overnachtingsadres. Voor Harrie, zo leek, een makkelijke klim over die col zonder bagage. Dat bleek toch allemaal, mede door een verkeerde afslag, behoorlijk tegen te vallen.
De Pyreneeën lagen er uitgesproken fraai bij met andere weersomstandigheden. De nodige nattigheid, af en toe in de vorm van miezerregen, maar vooral in de ochtend met veel laag hangende wolken. Soms zag je geen hand voor ogen en doemden opeens loslopende koeien voor je fiets op. Dat ze alle een bel om hadden voorkwam dat je je te pletter schrok.
Wat dan te denken van de oude dame, halverwege de Tourmalet, bij wie we terecht kwamen en die merkte dat we volledig doorweekt waren? Alle kleren gauw in de droger! Alleen jammer dat haar ontbijt zo miserabel was.
Het leidde er wellicht toe dat ik het ook op de Peyresourde voor gezien hield. Vandaar heb ik een wat vlakkere omweg gezocht naar ons overnachtingsadres bij een Nederlandse vrouw die voor ons op een prachtige locatie een apart huisje had met openhaard en lekker eten.
In het oostelijk deel van de Pyreneeën, met onder andere de Col de Menthé en de Col d’Agnes, waren, eenmaal boven de wolken, de vergezichten op de nog met sneeuw bedekte toppen in het rond prachtig, met mooie afdalingen als extra beloning.
Over het algemeen hebben we nauwelijks last gehad van het verkeer, maar net op de Col de Peguere kwam op het steilste stuk een auto naar beneden. Je kan elkaar daar nauwelijks passeren, stoppen gaat niet want dan kom je niet meer weg, rechtuit rijden op de fietsen gaat eigenlijk ook niet, kortom aardig riskant en vervelend, zeker gezien de helling naar beneden naast je. Het liep goed af.
In de laatste etappes kwamen we in het meer Cevennen-achtige droge landschap terecht, ’s middags heet, heuvelend en uitgestorven leeg.
Gedurende het gehele parkoers hebben de vogels ons, vooral mij, begeleid en afgeleid, want soms zijn de trajecten en beklimmingen saai en lang. Ik ben tot 59 soorten gekomen, veelal op basis van geluid. Ook gezien echter hoppen (2x), vale gieren, wouwen en grauwe klauwieren om maar enkele soorten te noemen.
Grappig nog was de ontmoeting met twee Santiago-de-Compostella-gangers met wie de maaltijd deelden, een Fransman en een Italiaan, die elkaar daar net tegen het lijf gelopen waren.
Aan het einde van dit tweede deel van de tocht kreeg ik 100 meter voor het station van Carcasonne de eerste en laatste lekke band. Gedurende de treinreis terug naar Brioude genoeg tijd voor een bandenwissel.
De twee gemiste trajecten en cols reed ik later die zomer zonder problemen alsnog.
Op 7 juni 2017 stapten wij in de auto om af te reizen naar Frankrijk voor het derde en laatste deel van onze tocht.
Dat laatste deel zou ruim 1400 kilometer met een totaal hoogteverschil van 26.820 meter gaan beslaan en lopen van Carcassone naar Rumilly. Je rijdt dan door onder andere de Cevennen, de Drôme met de Mont Ventoux, de Gorges du Verdon en over alle meer en minder bekende alpencols.
We stalden de auto in Valence, ten zuiden van Lyon. De dag erna eerst met fiets en al de trein in naar Carcassonne. Vroeg in de middag trapten we de eerste kilometers weg van de 90 die we die dag nog moesten gaan. Het was een licht stijgend traject met vijf wat forsere klimmetjes.
De temperatuur van boven de dertig graden was meer dan mediterraan, althans voor deze tijd van het jaar. Op de één na laatste col (de Col de St. Colombe) kwam ik iets achter Harrie boven. Hij zat even uit te puffen op een stapel boomstammen. Goed idee om ook te stoppen, maar ik kon niet tijdig uit mijn pedaal komen en viel dus. Het was geen zware val, want zo’n beetje uit stilstand. Ik had wel meteen een halve tennisbal onder mijn knie, maar verder leek er weinig aan de hand. Toen ik wilde wegrijden, kon ik echter geen kant op. De derailleur was volledig ontzet. Wat een doemscenario op zo’n eerste dag. Wiel eruit, derailleur een beetje recht zetten, maar echt fietsen was er niet meer bij. Dalen gaat gelukkig grotendeels vanzelf. In het aan de voet van de col gelegen St. Pons vond Harrie wonder boven wonder een fietsenmaker, een rommelig zaakje met van alles en nog wat.
Het was al redelijk eind van de middag maar de man begreep dat het een noodgeval was en begon wat te poetsen aan het frame en zei vervolgens dat hij het niet kon herstellen. Na veel vijven en zessen kreeg de beste man het sublieme idee het frame iets bij te buigen en kon hij ook de beschadigde “pad” weer bevestigen.
Op de eerste klimmeters van de laatste col van die dag bleek dat de derailleur redelijk werkte, weliswaar met af en toe een hapering, maar er was mee te leven. Na wat zoeken en via een onverwacht supersteil landweggetje bereikten we al in de avond ons overnachtingsadres, een Nederlands echtpaar, aangesloten bij “Vrienden op de fiets”. Gelukkig hadden ze het eten voor ons warm gehouden.
De volgende morgen blaatten de schapen ons wakker. We zouden gewoon doorgaan. Alles werkte; de kettingspanning draaiden we nog wat bij. Er wachtte ons een dag-etappe van 140 kilometer met een te overbruggen hoogteverschil van 1700 meters. Langs mooie wegen en met wederom temperaturen van dik boven de 30 graden liep alles voorspoedig. Het traject eindigde met een forse afdaling die Harrie iets eerder inzette dan ik. Ik kwam beneden bij het hotel aan maar geen Harrie te bekennen. Bij de receptie zei men dat ik de eerste was, vreemd. De vorige dag was ook gebleken dat we allebei met onze telefoons problemen hadden en elkaar niet konden bereiken. Bellen ging dus niet. Het was een leuk hotel met een aangenaam terras, dus ik besloot daar maar neer te strijken. Het duurde en duurde, dus uiteindelijk toch maar op zoek naar Harrie. Op een gegeven moment zag ik hem aan komen sjezen. Hij had een hele tijd op mij staan wachten ergens in die afdaling en we hadden elkaar in het voorbijgaan niet gezien. Tsja.
Het traject van Aveze naar Lasalle, onze volgende overnachtingsplaats, was 120 kilometer met een hoogteverschil van 2700 meter. Op dit traject stond ook de beroemde Mont Aigoual uit het boek “De renner” van Tim Krabbe op het menu; vanuit het laagste punt 1300 hoogtemeters via diverse tussencols. De Mont Aigoual zelf is uiteindelijk maar een helling van 300 meter hoog. Op dat laatste stuk opeens een bord met “route barrée”. Een eind verderop was ter gelegenheid van de “transhumance” een grote kermis gaande. We konden ons langzaam een weg banen door de bezoekers van de kermis en ook door de schapen die naar de bergweiden werden gebracht,. De klim naar de top was verder niet al te lastig. Ook deze dag had weer een bijzonder einde. We arriveerden redelijk op tijd ter plekke, maar konden ons overnachtingsadres absoluut niet vinden. We gingen op basis van onze gps-info diverse mountainbike-paden in die steeds niets opleverden of eindigden bij verlaten huizen. Uiteindelijk, ver buiten Lasalle, kregen we werkbare informatie en kwamen we via een stenig en zandig bospad met vage richting aanwijzingen bij een riante villa met prachtig terras. Alles gereed voor een goede maaltijd.
Vervolgens op naar Bedoin, aan de voet van de Ventoux. Een rit van 146 kilometer met relatief weinig hoogtemeters en met de oversteek van de Rhone, het laagste punt van de tocht. Door de wijngaarden van Chateaueuf du Pape en de Beaumes de Venises verder. Op die route ook de enige bijzondere vogel op onze rit dit jaar, de Scharrelaar, op een telefoondraad langs de weg, heel mooi.
Bedoin is een soort fietskermis, een druk en gezellig stadje. Nadat we ons hadden geïnstalleerd in het hotel, kwam Harrie met de mededeling dat hij zijn telefoon kwijt was, totaal onvindbaar. Vervelend en lastig voor de communicatie. Onhelder waar dat ding was verdwenen.
Vroeg op voor de Ventoux, een maandag, maar ook al zo vroeg in de ochtend, de nodige lotgenoten. Al te snel ging het niet, maar we zijn in goede orde boven gekomen. Verder naar Malaucene voor de laatste 98 kilometer naar Simiane la Rotonde. Het was wederom een zeer warme dag, zodat het heuvelende traject met enkele kleinere colletjes in de middag een redelijk slopende gebeurtenis werd. Gelukkig waren de laatste kilometers dalend vanaf de top van de Col de l’Homme Mort, een beetje symbolische naam op dat moment. Dit keer hadden we snel in de smiezen waar we ongeveer moesten zijn, een aardig eind buiten het dorp. Het was een soort paardenhouderij, waar we de wat norse boodschap kregen dat we niet hadden gereserveerd en er geen kamer beschikbaar was. Gelukkig hadden we ook hier geboekt via booking.com zodat de eigenaar snel van zijn ongelijk overtuigd kon worden. We kregen een goede kamer.
Gezellig gegeten met de andere gasten en de norse man ontdooide langzaam ook wat. Hij bleek een fokker van racepaarden op een gebied van meer dan 134 hectare, in Frankrijk ongetwijfeld een goede business. Goed geslapen, ontbeten en wederom een probleempje. Er kon niet met een betaalkaart betaald worden en we hadden niet genoeg los geld. Geldautomaten waren binnen fietsbare afstand niet aanwezig. Via het thuisfront hebben we het gelukkig kunnen regelen en werden we “vrijgelaten".
Het begon meteen te stijgen. We reden zoals gebruikelijk ieder ons eigen tempo en na verloop van tijd arriveerde ik boven op de tweede helling voor die dag, de côte d’Oppedette. We hadden de afspraak altijd bovenop een top op elkaar te wachten. Dus daar stond ik in de vroege, nog koele ochtend. Ik kwam tijdens het wachten tot de ontdekking dat ik mijn telefoon in de consternatie omtrent de betaling vermoedelijk had laten liggen bij de paardenfokker. Een passerende Belgische fietser kwam met de mededeling geen andere fietsers te hebben gezien, dus terug maar. Ook nu weer reden we elkaar tegemoet. We besloten terug te gaan om mijn telefoon te halen. Helemaal zonder communicatiemiddelen was al te riskant. Terug bij de boerderij was het hek dicht. Tot onze vreugde lag de telefoon daar echter met een briefje op ons te wachten.
Terug betekende natuurlijk ook drie extra klimmetjes en de nodige extra kilometers en het was inmiddels al over tienen. Dit was in zoverre niet bijzonder vervelend omdat we de dag ervoor al hadden besloten deze lange etappe vanwege de hitte in te korten en het routeschema aan te passen met een dag extra. Dit laatste betekende ook dat al onze reeds geboekte overnachtingen moesten worden opgeschoven of zelfs moesten gewijzigd. Het thuisfront heeft deze uitdaging vrouwmoedig op zich genomen. We eindigden die dag in Manosque. De te voren geboekte verderop gelegen overnachtingsplaats Trigance werd geannuleerd.
Na een goede nachtrust volgden de dag daarop de Gorges du Verdon. Daar was het al redelijk druk met toeristenverkeer, al dan niet op motoren. Opeens een klap, mijn fiets stond stil, dit keer nog net op tijd uit de pedalen en daar sta je dan midden op de weg in de Zuid-Franse-middaghitte. Harrie lag voor. Het was evident dat dit keer redding en improvisatie niet mogelijk was. De derailleur was compleet afgebroken en zat zo’n beetje boven mijn achterwiel. Bagage van fietst gehaald, schaduwplek opgezocht en een tegemoet komende auto aangehouden. Engelsen, die meteen begrepen wat er aan de hand was en die onmiddellijk zonder enig probleem omkeerden om Harrie te waarschuwen. Met veel moeite konden we de fiets enigszins rijdend krijgen, maar dan wel zonder derailleur en dus met vast verzet. Het was in werkelijkheid overigens een meer een autonoom schakelende automaat geworden. Bij toeval zaten we niet angstwekkend ver van het eerder geannuleerde overnachtingsadres, een luxe-oord met zwembad en al, in Trigance, overigens gezellig dorpje van niks in the middle of nowhere.
In alle rust kwamen we daar tot de conclusie dat ons slechts restte de tocht af te breken. De fiets lag zwaar in de kreukels met de afgebroken derailleur, een onbetrouwbare pad en een slag in het achterwiel. Fietsenmakers waren er natuurlijk in geen velden of wegen.
De volgende dag op naar huis. Einde oefening.
Na de teleurstelling, frustratie en kwaadheid te hebben verwerkt, rees natuurlijk de vraag hoe verder. Volgend jaar of de tocht dit jaar afmaken. Het is uitgedraaid op week medio augustus. Om logistieke redenen deden we de oorspronkelijk als laatst bedoelde etappe van Thônes naar Rumilly als eerste. Toen we met de auto redelijk vroeg in de buurt van Thônes arriveerden, leek het een leuk idee met de auto daar het eerste stuk van de etappe naar Rumilly te verkennen. Het ging dan vooral om twee als zeer steil aangeduide côtes, de Côte de Lanfon en de Côte de Nanoir. Dat hadden we beter niet kunnen doen. Zeer smalle onoverzichtelijke weggetjes met forse hellingspercentages, waar we met de auto in een steile smalle en onoverzichtelijke bocht zelfs zo’n beetje klem kwamen te zitten tussen tegemoet en achterop komend verkeer. Het leidde tot een slapeloze nacht bij mij en een wat gespannen vertrek.
Wonder boven wonder namen we de volgende dag de hellinkjes met de fiets zonder al te veel moeite, wellicht gunstig voorteken voor een voorspoedig vervolg.
Vanuit Rumilly vervolgden wij diezelfde dag de reis per trein naar Les–Arcs-Draguignan van waaruit we de route weer hebben opgepakt met een etappe van 90 kilometer naar Briançonnet.
De dag erna kwamen we onze eerste serieuze Alpencol tegen, de Col de Couillole, ongeveer 1350 meter omhoog. Voor die col moesten we nog door de Gorges du Cinans met de nodige risico’s op lekke banden door scherpe steentjes op de paadjes om de autotunnels te kunnen ontwijken, een mooi traject. Zowel die steentjes als de col leverden geen grote problemen op. De temperatuur was niet storend, lekker zonnetje, weinig wind en, zo die er was, achter.
De dag daarna stonden de Col de la Bonette en de Col de Vars op het programma. De eerste vormt samen met de Iseran (beide toppen boven de 2700 meter) het dak van de tocht. De Bonette is een 20 kilometer lange, maar vrij regelmatige klim. De col vormt niet de top van de Bonette en de route verplicht niet om naar die top toe te rijden. Harrie kon het echter niet laten om daar toch even naartoe te sprinten teneinde zich daar te laten vereeuwigen. De Col de Vars is een vervelend bergje maar ook hier hadden we alle omstandigheden mee.
De dag erna vormden bekende en al eerder gereden cols, de Izoard, Lauteret en Galibier, de hoofdmoot. Alle zijn het voor mij ”Angstgegners”, gelet op ervaringen in het verleden. Een zware dag dus, met, voor mij, de lange maar niet zo steile Lauteret als meest lastige hobbel. We kwamen net voor een forse regenpartij aan in St. Michel de Maurienne waar we die avond een hotel hadden. Het bleek een volledig dood plaatsje, waar slechts één snackbar wat eenvoudig voedsel voor ons had.
Een prachtige volgende dag wachtte ons met de Iseran als hoogtepunt en een besneeuwde Mont Blanc op de achtergrond. Op de top van de Iseran heerste een ijskoude wind. Jasjes aan en voor de afdaling zelfs de handschoenen. Volle vaart met de hand aan de remmen naar het warme dal beneden. Overigens is die dag ook gebleken dat je met de routebeschrijving en twee gps-apparaten op je stuur behoorlijk van een route kunt afraken, op zich ook wel weer een aardig gegeven.
De laatste dag volgde met vier collen met een aflopend aantal hoogte meters. De Cormet de Roselend met meer dan 1100 hoogtemeters was mede daardoor de lastigste, maar alle drie de overige mochten er ook zijn. De Col de la Croix Fry, was de laatste die ons restte met als slot twaalf gratis kilometers dalend naar de auto in Thones.
Missie voltooid.
Het is jammerlijk al fietsend het verval van het Franse platteland en vele stadjes en dorpjes te aanschouwen. Op sommige delen moet je echt attent zijn op foerageermogelijkheden en ook cafés zijn buiten de steden schaars gezaaid. Af en toe lijkt het erop of hotels en winkels enkele dagen tevoren voorgoed zijn gesloten, triest. Dit doet niet af aan over het geheel genomen prachtige, rustige en ontzettend afwisselende fietsland met overwegend goede wegen.
Al de drie jaren hebben we veel geluk gehad, met weer, gezondheid en verkeer. Dit laatste jaar, in de zomer, was het verkeer op de toeristische delen op een aantal plaatsen soms redelijk hinderlijk aanwezig met vooral storend veel motoren. Tot echt gevaarlijke situaties heeft dit niet geleid.
De enkele lekke bandjes en de serieuze pech in 2017 zinken echter totaal in het niets bij de fraaie route, alles wat je beleeft en iedereen die je tegen komt en het gezamenlijk fietsplezier.
De tocht is een aanrader en een uitdaging.