De Tiende van Bijma (bijna af..)

(door Jan Bijma, 2016-2018)



De laatste jaren heb ik er nogal moeite mee om een Honderd Cols Tocht af te krijgen (zie ook mijn verslag van de Negende). Maar de Tiende gaat tot nu toe voorspoedig. Ik hoef nog maar een klein stukje, alleen de Alpen nog.

Mijn Honderd Cols Tochten lopen altijd een beetje door elkaar. De ene is nog lang niet af als ik al aan de volgende begonnen ben. Dat komt omdat ik in het vroege voorjaar en het late najaar niet meer in het hooggebergte kan fietsen. Dat moet altijd wachten op de volgende zomer. Ook gebeurt het nogal eens dat een bepaald traject nodig verkend moet worden, omdat we daar wijzigingen hebben gepland of omdat ik er al lang niet meer geweest ben. Dat is een nadeel van verkenningen: meer dan de helft van de bekeken wijzigingen komt uiteindelijk niet in de route. De bestaande route blijft dan gewoon bestaan, maar daar ben ik dan niet geweest. Ook een nadeel voor mij persoonlijk is, dat wijzigingen de route vaak wat zwaarder maken. Omdat ik die altijd als eerste rijd, is mijn 100 cols tocht altijd een beetje zwaarder dan die van de andere deelnemers. Dat vind ik buitengewoon oneerlijk, maar het is niet anders..

Meestal is de Mont Ventoux het eerste deel van de tocht dat ik rijd. Dat komt omdat ik eigenlijk altijd de trajecten indeel op een manier, dat ik in het Rhônedal start en daar ook weer uitkom. Dus altijd verdeeld in een Cevennentraject, en een Alpentraject. Je kunt daar met bus en trein namelijk heel goed komen. De bus naar Suze-la-Rousse, de TGV naar Avignon, of de IC naar Orange. Dat betekent vaak de eerste dag van het Alpentraject de Ventoux op. Maar ik doe die liever aan het eind van het Cevennentraject, omdat ik dan beter in vorm ben. Maar vaak doe ik het beide. Voor mijn negende 100 Cols hoefde ik hem niet meer te doen, toen ik in 2017 aan de Alpen begon. Maar toch reed ik hem in de hittegolf, ’s morgens om vijf uur toen het nog donker was. Die hoeft dus niet meer voor de tiende. Maar het zou zomaar kunnen dat ik hem nog wél doe, dan heb ik hem voor de elfde alweer te pakken. Hoewel het de vraag is of er nog wel een elfde komt...


Oktober 2016: Cevennen

Omdat ik voor de negende het stukje Foix-Carcassonne nog moest doen ging ik in het najaar naar Foix. Daarna reed ik meteen het Cevennentraject, maar zonder aansluitend de Ventoux. Het Cevennen traject (waar ik vanwege een tussenribspierontsteking enorm heb afgezien) heb ik daarom al beschreven in mijn verslag van de negende 100 cols.


April 2017: Vogezen-Centraal Massief

Ik wil eind april naar Saverne om te starten met de tiende. Op 26 april om precies te zijn. Maar mijn vriend Jo haalt me over om die dag vrij te houden, want “dan gaan we iets leuks doen”. Ik moet een jasje aan. Ik vermoed dat we naar de opening van een tentoonstelling gaan. Maar als we niet naar zijn auto lopen maar naar het stadhuis begint me iets te dagen: morgen is het Koningsdag. Een uur later ben ik ineens Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. Een dag later zit de Ridder in de trein naar Saverne via Venlo. De volgende morgen zit ik op de fiets.


Het is koud maar goed weer. Op de Donon en de Prayé ligt nog sneeuw. Dat heb ik nog nooit meegemaakt.



Op de Donon krijg ik ook mijn eerste koffie. Nergens in dat traject is nog een bar of een hotel-restaurant. Bars en hotels verdwijnen in een rap tempo uit het Franse platteland. Ook in Abreschviller vind ik niks open, ook niet het hotel aan de voet van de Donon. Ik zit daar dus op het terras mijn eigen krentenbollen te eten met een slok uit de bidon.
Na de afdaling verken ik het fietspad naar Etival, door Lieuwe gevonden. Mooie verbetering. In Etival heb ik de uitstekende Chambre d’Hôte besproken. De eerste etappe zit erop en valt niet tegen.

De volgende morgen rij ik de makkelijke etappe naar Jussey. Daar is officieel geen hotel meer, maar het Hotel de la Gare kun je nog wel bellen, dan krijg je gewoon een kamer, en ook een uitstekende maaltijd voor weinig geld. 

Het is goed weer. En dat is het de volgende dag nog steeds, het wordt steeds warmer. Ook hier is weer geen koffie te krijgen op het traject. Zelfs in Is-s/-Tille is niks open. Gelukkig is er een braderie, waar ze koffie en een broodje worst verkopen. Omdat er vanwege 1 mei nergens overnachting te vinden is, rijd ik na St.Seine over Dijon naar Beaune, want in Dijon vind je altijd wel wat. Ook deze keer.

De volgende morgen regent het. En dat blijft zo de dagen erna. Het wordt echt koud, enorme regen- en hagelbuien vergallen de 100 Cols. Van mijn etappes naar Cluny en Montbrison kan ik me weinig herinneren behalve dat ik het de hele dag koud heb, en mezelf nauwelijks een pauze gun, want ik wil zo snel mogelijk naar huis. Daar is het wel warm..
Montbrison is mijn geplande eindplaats. Maar ik heb nog één missie: de Col de Baracuchet moet verkend worden. Het weer is intussen een stuk opgeklaard, maar op de Baracuchet ligt verse sneeuw. Na de afdaling naar St. Antheme (mooie verbetering!) rij ik over de oude route via de Croix de l’ Homme Mort terug naar Montbrison en neem de trein naar huis.


Juni 2017: Mont Ventoux

Het Alpentraject hoort nog bij de negende, maar de Ventoux dus niet. Die hoort bij de tiende, maar het verslag staat bij de negende.


September 2017: Jura en Vogezen

Erik, één van mijn schoonzoons, verrast me enorm door me te melden dat hij ook de Honderd Cols wel eens wil fietsen. Hij wil een keer mee. In mijn beleving is hij helemaal geen fietser, maar een mountainbiker. En inderdaad moet dat dan met de ATB, waar eigenlijk geen bagage op kan, maar met weinig bagage en veel plakband lukt dat. Ik stel voor om het laatste deel van de 100 cols te doen, omdat daar alles inzit: hooggebergte, hoogvlakte, vlakke dalen, en veel middelgebergte. Genoeg hoogtemeters, en genoeg afwisseling.
In september nemen we de trein naar Genève via Lille-Parijs. We overnachten in St. Julien-Genèvois, omdat dat geen Zwitserland meer is, maar Frankrijk. Geen gedoe met Zwitserse Franken en wisselkoersen.
De volgende morgen zijn we na 50 km en één lekke band op het parcours bij Rossy. De eerste etappe gaat over de Mont Clergeon, een kuitenbijter. Het gaat ons goed af.
We rijden tot aan de voet van de Grand Colombier, maar daar is moeilijk overnachting te vinden. Het enige hotel in de buurt dat open is, is in Chanaz, zes km zuidelijker. Daar deelt men ons doodleuk mee dat het restaurant die avond gesloten is vanwege te weinig gasten. Gelukkig willen ze wel wat voor ons klaar zetten: brood met charcuterie, fruit, kaas en jam. We redden ons wel.

De tweede etappe gaat over een paar beste cols, om te beginnen één uit de top-tien: Grand Colombier. Eerst nog naar de bakker in Culoz, want zonder eten lukt dat niet. Ondanks mijn matige conditie gaat het me goed af. Ik kom weliswaar halfdood boven, maar de andere helft leeft nog. Het restaurant waar we moeten stempelen is natuurlijk nog dicht, dat is alleen ’s middags open. Dus na een korte stop meteen door naar beneden. Het gaat goed, we bereiken de geplande etappeplaats St.Claude zonder problemen. Daarna gaat het steeds makkelijker. Het is verder geen lastig traject in de Jura, en de benen worden beter. Bij Boujailles heb ik weer een verkenning te doen. Er loopt een weg door het bos, een beetje westelijker dan de hoofdweg. Na vier km wordt de weg onverhard. Nog een km verder wordt de weg zo slecht dat je eigenlijk niet meer kunt fietsen, maar het is nog maar één km naar de hoofdweg. We gaan door, want terug is net zo slecht. Het kost me vier lekke banden, en al mijn plakkers. Erik vindt het allemaal prima te doen met zijn ATB. De volgende dag koop ik bij de Intermarché in Isle-s/-le-Doubs een doosje plakspullen.

We rijden richting Vogezen. Bij Champagney willen we in hotel, maar dat is niet te vinden. Alles vol. Uiteindelijk vinden we iets in Belfahy. Volgens de hotelier die we bellen is dat 5 km van Plancher-Bas, en in het dal. Maar ónze perceptie is een beetje anders. Na acht kilometer klimmen zijn we er. Wel een schitterende ervaring, zo’n hotelletje in the middle of nowhere, waar de baas alles zelf doet. Uitstekend eten, prima kamer, genoeg ruimte om alle lekke banden uit te hangen om te plakken.
Nog twee echte Vogezen etappes. We zouden in hotel gaan in Le Hohwald, maar ik stel Erik voor om nog een stuk verder te rijden, want het is nog niet zo laat. We rijden nog naar Ste. Odille, en dalen af naar Ottrott, ook voor Erik een gedenkwaardige afdaling. Want hij was erbij toen ik daar in 2013 mijn heup brak. In Ottrot is een prima hotel.
De volgende dag is het zondag, we hoeven nog maar 45 km. We gaan op tijd weg om de trein naar Luxemburg te halen. Dat lukt. Ons treinkaartje is eigenlijk pas geldig op maandag, maar het levert geen probleem op. Tenminste: tot Luxemburg. Want op zondag rijdt onze trein naar Luik niet. We moeten over Namen, en kunnen het kaartje niet omruilen. Maar aan het begin van de avond zijn we toch in Maastricht. Daar begint nieuwe ellende: de intercity naar Eindhoven wordt opgehouden door een defecte trein. In Eindhoven hebben we zoveel vertraging dat hij niet verder rijdt naar Den Bosch. Erik moet naar Rotterdam, en die trein kan hij nog halen. Maar ik kom met veel vertraging pas ’s avonds laat thuis. Dat zit er weer op.


Oktober 2017: Centraal-Massief – Perigord

Omdat ik weer goed nieuws krijg van de uroloog (geen symptomen van blaaskanker) ga ik een maand later nóg een keer naar Frankrijk. Ik wil in Montbrison beginnen, maar daar rijdt nu geen trein meer maar een bus. Daarom ga ik naar Arlanc, en mis dus de wonderschone afdaling vanuit St. Antheme.
Na een curieuze treinreis via Clermont-Ferrand en een bus waar mijn fiets in mee mag kom ik bij Chadernolles op de route. Anderhalve dag later moet ik de Puy Mary op. Na de koffiestop bij Neussargues wordt het slecht weer. 



Ik vrees de kou op de top en in de afdaling. Stiekem hoop ik dat de Puy Mary dicht is, zodat ik hem niet hoef te doen. Maar dat is niet het geval. Het is eigenlijk wel een schitterende ervaring om in dat desolate landschap te fietsen in die omstandigheden. Totaal verkleumd en verzopen bereik ik de auberge op de top. 



In de koude en natte afdaling krijg ik een lekke band. Gelukkig wordt het op de Col de Bruel droog, en kan ik in betere omstandigheden naar het hotel in Jussac fietsen. Ik ben wel een beetje gaar na 125 km.

De volgende dagen is het veel beter weer. Tenslotte is dit Zuid-Frankrijk. Het gaat heel goed, en ik heb er echt plezier in. Het is ook een mooi traject langs Rocamadour. Na Gourdon verken ik weer een paar wijzigingen. Die zitten nu allemaal in de route. In Tournon ga ik voor de zoveelste keer in hotel, en een dag later, ook niet voor het eerst, in Castera. Ik maak heel veel foto’s, want zo vaak zie je de Honderd Cols niet in herfstkleuren met mooi weer.




Ik zou in één keer naar Orthez kunnen fietsen, want daar vertrekt mijn trein naar Parijs. Ik ga toch in Arzacq in hotel, want anders moet ik anderhalve dag in Orthez doorbrengen. Ik doe het liever rustig aan. Ook de volgende dag is het nog volop genieten, ook van het nieuwe stuk over de côte de Castillon. Schitterend. Nog vóór het middaguur ben ik in Orthez. De TGV rijdt op tijd de volgende dag, en ’s avonds ben ik weer thuis.


Juni 2018: Pyreneeën

Omdat ik de eerste maanden van 2018 weer behoorlijk met mijn gezondheid overhoop lig heb ik er niet alle vertrouwen in dat het goed zal gaan in het hooggebergte. Een extra complicatie is de reis naar en van Frankrijk, omdat de Franse spoorwegen weer eens staken. Ik heb geen zin om na afloop van mijn tocht drie dagen te moeten wachten voordat er weer een trein richting Nederland rijdt. Al met al lijkt het ook mijn lieve Truus beter om met de auto te gaan, en het 100 cols traject te combineren met een beetje vakantie. Op het moment dat we ter plaatse arriveren is het al zes weken zomer in Nederland, maar in Frankrijk is het al die tijd regen geweest. Vooral in de Pyreneeën is het ontzettend nat. De wegen tussen het dal van de Gave de Pau en de bergen staan overal onder water. Maar gelukkig juist niet de weg naar Maslacq, waar ik weer op de route kom. Diezelfde middag verken ik nog het stukje tot Navarrenx, waar we een Chambre hebben besproken.

De volgende morgen begint het pas echt. En ook meteen met een verkenning, want ik probeer de D2 naar Mauleon zoveel mogelijk te mijden, want hij is vrij druk. Dat mislukt, want via het alternatief kun je de D936 niet kruisen. Dus blijft de route zoals die was.
In Mauleon is er éénrichtingverkeer sinds een paar jaar, en dat hebben we maar gedeeltelijk in de route verwerkt. Ik zoek en vind hier een beter alternatief. Na Mauleon beginnen de Baskische cols, die vaak behoorlijk steil zijn. De Osquich valt nog wel mee, maar de Gamia, is ondanks zijn beperkte lengte van 3 km hartstikke lastig. Ook de Burdincurutcheta (die door de Tourcommentatoren van de NOS steevast “die col met die moeilijke naam” wordt genoemd) kost me veel moeite. Het is uiteindelijk pas de eerste dag. Daarna alleen nog de Bagargui en de Côte de Larrau, en het zit er op. Veel fietsers, meest Nederlanders, in het prima hotel Etchemaïte in Larrau.

De tweede dag moet ik de Soudet op. Ik vrees die col. Hij is erg lang (23 km) en erg steil. Ik zit er altijd in problemen. Een paar jaar geleden trapte ik hier mijn derailleur aan gort. Omdat ik het rustig aan doe kom ik deze keer niet in problemen. Noodgedwongen rustig aan, dat wel. Want ik kan absoluut niet meer klimmen, mijn half verwoeste longen laten het niet echt meer toe. 

In de afdaling van de Col de Labays is een flink stuk van de weg door het water verslonden, maar ik kan er langs.



In Lurbe-St. Christau heb ik met Truus afgesproken. Ze heeft al een hotel gereserveerd, maar dat zeggen we weer af. We doen toch nog eerst de Marie-Blanque. Als je hem kent valt hij wel mee, dan weet je dat hij (of is het zij?) de eerste kilometers makkelijk is, en de laatste vier kilometers supersteil. Ik kom er goed op. Na de afdaling tevreden in hotel in Bielle, waar Alfred Hendriks me vanuit Nederland meldt dat de Aubisque dicht is. Dat wordt ter plaatse bevestigd. Dezelfde avond zet ik het nog op de website.

De volgende dag kan ik dus niet via de Aubisque, maar ik kan nog wel via de Soulor naar boven. Ik doe ook nog de Col de Bordères. In de klim komen er vier fietsers naar beneden met een rotvaart, hard schreeuwend dat ik opzij moet. De laatste heeft een witte Sky-trui aan. “Ze moeten zo nodig wielrennertje spelen” denk ik, maar dan komen er ook nog twee Sky-wagens door de bocht. Het zijn écht Sky-renners, die de touretappe verkennen. Die witte Sky-trui moet Kwiatkovski zijn geweest, in zijn Poolse kampioenstrui. Ze zitten in hetzelfde hotel als wij, hoor ik vertellen, maar ik heb ze daar niet gezien. Dat hotel bereik ik in een peloton Deense wielrenners die ook naar dat hotel gaan in Luz St. Sauveur. Ze zitten hier een week voor een sponsorevenement. Op de Soulor had ik ze ook al gezien, een paar honderd.
De volgende dag de Tourmalet, die me erg meevalt. Die grote jongens zijn een stuk minder steil dan de kleinere die ik tot nu toe heb verslonden. Bij mooi weer staan op de grote cols tegenwoordig altijd wat fotografen om een plaatje van je te schieten. Die kun je dan voor veel geld via de website bestellen, en ook ik kon de verleiding niet weerstaan.



Daarna rij ik voor het eerst één van de twee nieuwe cols die nu in het parcours zitten, de Hourquette. Prachtige col. Het hotel in Ancizan is dicht, maar een halve kilometer de andere kant op is een prima Chambre, waar we ook kunnen eten.
De tweede nieuwe col, de Azet, doe ik de volgende morgen. Iets lastiger dan de Hourquette, maar goed te doen. Na de afdaling heb ik zin in koffie, maar er is daar niks wat open is. Het hotel aan de voet van de Peyresourde is verbouwd. Hij zou alweer open moeten zijn, maar dat is een week uitgesteld. De koffie komt dus pas boven op de Peyresourde. Ik heb hem wel verdiend, en een sandwich gaat er nu ook wel in.
De volgende koffiestop is gewoontegetrouw in het hotel van Bourg ‘d Oueil, halverwege de Port de Balès. Vroeger hield de weg hier op, maar sinds een jaar of tien is de onverharde weg naar boven geasfalteerd en daarom zit die nu in onze route.

Schitterende afdaling. Daarna alleen nog een stuk vlak naar St.Béat, waar we een rustdag nemen in het fraaie Chateau Serre-Barbier, een Chambre d’ Hôte van Nederlanders. Aanbevolen! 



De volgende dag kunnen we daar niet eten, en gaan daarom naar een klein bergplaatsje aan de Spaanse grens, Melles. Fantastische avond in een fantastische ambiance. Jammer dat we dit niet in de route kunnen opnemen..

Op de Menté, de volgende morgen, ontdek ik dat ik mijn telefoon niet bij me heb. Hoe spreek ik nu met Truus af? Na de steile Portet-d’Aspet ga ik koffie drinken in Castillon, daar mag ik bellen. Maar ik weet haar nummer niet uit mijn hoofd. Ik bel mijn eigen telefoon, en gelukkig neemt ze die op. Even later zitten we samen aan de koffie. Gerustgesteld. Dan alleen nog de Col de Core, dat vind ik altijd een lekkere col, nergens steil. Ik wil in hotel in Trein d’ Ustou, maar dat hotel bestaat ook al niet meer. Enkele kilometers ervoor is ook een hotel, in Pont de la Taule, waar Nederlands wordt gesproken. Ik hoef de volgende dag dus alleen nog maar de Latrappe, de Agnes en de gevreesde Péguère.

In Aulus, na de afdaling van de Latrappe zie ik de volgende morgen op een bankje een fietser met bepakking zitten. Ik ga het dorp in om koffie te drinken. Even later komt hij achter mij aan. Hij heeft een100 Cols shirt aan zie ik nu. Het is Frenk Waltman uit Groningen, die met een minimum aan bagage kamperend de 100 cols in één keer rijdt. We rijden samen de Agnes op, hij valt me mee deze keer. Ik bedoel de Agnes, niet Frenk.



In Massat lunchen we, daarna nog die vermaledijde Péguère. Eerst zeven kilometer van 7% naar de Col des Caougnous, dan linksaf en nog 3,5 km van 18% naar de col. Het is warm, het kost me heel veel moeite. Niet klagen Jan, het is de 100 cols, dat is afzien weet je wel?



Boven neem ik afscheid van Frenk. Hij daalt een stuk langzamer dan ik (maar klimt een stuk sneller), en in Foix na de afdaling heeft Truus een hotel gevonden. Ik ga dus in één keer door. Wat is het toch een rare col. Over die 3,5 km bergop doe ik langer dan over de afdaling van ruim 30 km. Voor vandaag zit het er weer op, in Foix nemen we weer een rustdag want het is een fraai stadje.

Nog maar één etappe, naar Carcassonne. Heb ik twee jaar geleden ook nog gereden, want toen startte ik in Foix, omdat ik Foix-Carcasasonne nog moest doen voor de negende. De verkenningen die ik toen in het donker deed zie ik nu bij daglicht, en dat is toch wel mooi. Het is een veel mooiere etappe geworden. Om twee uur ’s middags ben ik er al. Het is niet slim om af te spreken in de Cité van Carcassonne, tussen een paar honderdduizend toeristen, maar uiteindelijk vind ik Truus in de menigte. De Pyreneeën zijn ook fini. We gaan naar huis.


Nu nog de Alpen!


Noot: 

De Alpen wilde ik hetzelfde jaar nog rijden eind augustus. Daarvoor boekte ik de Cycletoursbus. Maar op het moment van vertrek heerste er een hittegof in Zuid-Frankrijk, die nog zeker een week zou aanhouden. Omdat ik slecht tegen warmte kan (ik ben al eens eerder vanwege de warmte voortijdig teruggekomen) heb ik van de reis afgezien, en de bus vertrok zonder mij.

In 2019 wilde ik dat traject alsnog rijden. Mede vanwege de problemen met hitte plande ik dat weer eind augustus, en boekte dezelfde fietsbus. Een paar dagen voor vertrek had ik bloed in de urine. De hele week heb ik last gehouden van de bloedingen, en in overleg met uroloog en huisarts besloot ik om opnieuw van de reis af te zien. Een week later was dat allemaal weer in orde, maar ja, de bus was weg, en dat was de laatste van het seizoen. Bovendien wordt september een beetje risky met het oog op gesloten cols. Dan maar in 2020.