(door Jan Bijma, 2007)
In 2007 reed ik - noodgedwongen - mijn langste etappe ooit.
In dat
jaar reed ik in het vroege voorjaar het laatste deel van mijn zesde 100
cols, en begon meteen aan de zevende.
Met de trein ga ik naar Genève, om diezelfde dag nog naar Culoz te rijden en de Grand Colombier te bedwingen. Hoewel ik gehoopt had Echallon te bereiken kom ik niet verder dan St. Germain. Dat is maar goed ook, want het hotel in Echallon blijkt de volgende ochtend niet meer te bestaan.
Twee dagen later word ik opnieuw geconfronteerd met het probleem
overnachting te vinden. Het hotel in Wisembach is vol, en de chambres
van Provenchères ook. Ik ga eerst eten bij de plaatselijke Italiaan. Na
een geweldige regenbui ga ik weer op pad om chambres te zoeken, maar er
wordt nergens open gedaan. Het is 29 april, veel Fransen gaan er in die
periode tussenuit, omdat 1 mei een vrije dag is. Vlak voordat ik in het
donker de Col d' Urbeis op moet vind ik nog een kamer.
De volgende dag bereik ik Saverne, het eindpunt van mijn 100 cols, al om
vier uur. Ik keer meteen om om aan de zevende te beginnen. In
Abreschviller, ruim vijftig km verderop, zijn drie hotels én een
gemeentelijke gîte, dus dat moet lukken.
Het hotel op de hoek, aan de voet van de Donon dat ik altijd neem is
definitief gesloten. Ik ga de stad in, maar beide andere hotels zijn op
maandag dicht. De gîte is vol, want er waren vandaag autocross-races op
de berghelling van de Donon. Ik wordt er wanhopig van, maar vind een
paar kilometer de Donon op nog een hotel, waar ik de laatste kamer kan
krijgen, maar geen ontbijt. Gelukkig willen ze wel 's avonds al een
ontbijt voor me klaarmaken, zodat ik de volgende morgen lekker vroeg weg
kan.
Het is 1 mei. Vrije dag, dus hartstikke rustig op de weg als ik om zeven
uur op de fiets stap. Het is wel koud. Ik stap drie keer af in de
eerste vijf kilometer om wat extra kleren aan te trekken. Als mijn
computertje ook op temperatuur gekomen is blijkt dat het vriest. Geen
wonder dat ik de korte broek toch wat fris vond.
Het schiet die dag lekker op, ook de verkenninkjes die ik in het
parcours heb zitten. Vanwege de hotelproblemen besluit ik om in Jussey
al in hotel te gaan. Ik heb er dan 175 km op zitten, maar wil niet het
risico lopen dat ik in het dun bevolkte achterland geen hotel meer vind.
Maar alle hotels in Jussey blijken failliet. Ik ga door, want in
Champlitte zijn nog meer hotels.
Eén is verdwenen, een andere staat te koop, een derde is vanwege 1 mei
dicht. Het is ondertussen al zeven uur. Verderop zijn geen hotels meer,
pas in Til-Châtel, 36 km verder. Maar er zijn wel chambres gelukkig. Ook
daar heb ik pech mee, bij geen van de adressen die ik bezoek is er
iemand aanwezig. Het begint al te schemeren als ik Til-Châtel bereik.
Het hotel kan ik nergens vinden, maar drie kilometer verderop weet ik
nog een hotel bij het station van Marcilly. Het hotel is vanwege 1 mei
dicht. De eigenaar is wel aanwezig, maar wijst me met onbeschofte
gebaren de deur. Ik moet oprotten.
Twee kilometer verder ligt Is-sur-Tille Er zijn twee hotels én chambres.
Bij de chambres is niemand aanwezig. Beide hotels zijn wegens 1 mei
gesloten. Ik kan wel janken. Bij de chambres staat een telefoonnummer op
het bord, dat bel ik. Het is inmiddels tien uur. Er wordt gelukkig
opgenomen, maar er is geen kamer meer vrij.
Wat nu? Het is donker, en ik vrees dat ik onder de brug moet slapen. Ik
vraag om hulp in twee café's en aan willekeurige voorbijgangers, maar
zonder resultaat. Ik besluit om naar Dijon te rijden, omdat ik alleen
daar zekerheid heb een kamer te vinden. Het is nog ruim twintig
kilometer, en aardedonker. Gelukkig heb ik een achterlichtje vanwege de
tunnels. De maan schijnt een beetje, dat is mijn redding. De weg naar
Dijon is behoorlijk druk en er wordt verschrikkelijk hard gereden.
Tegenliggers verblinden me met groot licht, want ze willen dat vreemde
verschijnsel aan de overkant eens goed bekijken.
Twee kilometer voor Dijon rijd ik in een gat. Twee velgen kapot, twee
lekke banden. In het donker een band wisselen is haast niet te doen,
maar het lukt, af en toe bijgelicht door langsrijdende auto's. Remmen
gaat niet meer met die gedeukte velgen. Ik ben verbijsterd over de
cumulatie van pech die me overkomt. Dat hou je toch niet voor mogelijk?
Bij het binnenrijden van Dijon zijn verschillende grote hotels te zien
op het industrieterrein. Ik neem de eerste de beste, een Campanille. Het
is half elf geweest, het restaurant is dicht. Eten gaat niet meer, en
ik heb niks meer bij me. Op de kamer staat een koffiesetje met wat
snoepgoed erbij. Ik eet alles op, ook de suikerzakjes. Dan val ik
uitgeput in slaap. De teller staat op bijna 280 kilometer.
Ik wil dit nooit meer meemaken. Deze ervaring is er de oorzaak van dat
we vaart zijn gaan maken met een hotellijst. Die is inmiddels - dankzij
de inspanningen van Wim Huisman - gereed.
Het jaar daarop reed ik vanaf Bourgogne naar de Pyreneeën, en heb elke
dag in de middag een hotel gereserveerd. Met die zekerheid fiets je toch
wat geruster!