(door Jan Bijma, 1981)
Noot: Jan Bijma reed in 1980 en 1981 zijn eerste Honderd Cols Tocht. In die jaren werd de Honderd Cols Tocht nog rechtsom gereden. Dit verslag gaat over het laatste deel daarvan: Vogezen, Jura, Alpen. Veel van de toen gereden cols zitten inmiddels niet meer in de route. De Aravis, Saisies, Cormet, Iseran, Telegraphe, Galibier, Izoard en Vars kennen we nog, maar de meeste andere cols zijn uit het parcours verdwenen. De Couilole, Buis, Feline, Bonette, Croix Fry, Clergeon en Grand Colombier zijn pas later in het parcours opgenomen.
We gaan van start
Ruim een jaar nadat ik in Nîmes de 100 cols-tocht wegens het overlijden van mijn vader moest onderbreken, stond ik, om precies te zijn op vier juli negentienéénentachtig om 13.00 uur, in Molsheim bij Straatsburg om de gemiste 1500 km en 48 cols te gaan rijden. Ik was niet alleen: Kor van Hulten had zich bereid verklaard, alle leed met mij te delen, en Alfred Hendriks, die de tocht vorig jaar wél afmaakte, had zich daar op het laatste moment bijgevoegd. Zij waren op de fiets uit Nederland gekomen en hadden dus al de nodige kilometers in de benen, ik was zelf met de auto naar Saarburg bij Luxemburg gekomen, om gedrieën de laatste aanloopetappe te rijden.
Zo staan daar die vierde juli drie Domstad-Gazelles, met volle bepakking gereed om aan de klus te beginnen. Volgens plan hadden we vijf juli moeten starten, maar omdat we er al zo vroeg zijn, kunnen we nu al een flink stuk rijden. We hebben de vorige avond lang doorgereden en zijn tot Sarreguemines gekomen, zodat we nog maar 100 km tot Molsheim hadden af leggen.
4 juli Molsheim-Wisembach 90 km, 8 cols
We rijden de route nu tegengesteld aan die van 1980. De eerste 30 km is grote weg, zonder al te veel hellingen. In Rothau, waar de heen- en terugweg elkaar kruisen, doen we inkopen. We moeten eten, voordat we aan de cols beginnen. Ik eet weinig: mijn spijsvertering heeft zich nog niet ingesteld op dit soort energieverslindende prestaties.
De eerste helling, de Champs du Messin, staat niet aangegeven op de route, maar ligt er wel degelijk: dertien kilometer klimmen naar 1026 meter. De Messin is één van de vele slagvelden uit de eerste wereldoorlog, die de Vogezen ontsieren. We zullen er nog vele zien.
Hoewel we er niet hoeven te stempelen, doen we het toch, in Le Hohwald, omdat er anders een vijftal cols af te snijden zou zijn. De plaatselijke kruidenier is tevens burgemeester, en we krijgen een fraai gemeentestempel. Via de Col du Kreuzweg -de Duitse namen herinneren nog aan de tijd dat Elzas en Lotharingen in Duitse handen waren - beklimmen we de Charbonniere. Hier krijg ik mijn gebruikelijke inzinking van de eerste dag, en Kor, de minder geroutineerde klimmer dan Alfred en ik, haalt me vlak voor de top in. Tot overmaat van ramp is de col niet het hoogste punt We moeten hier linksaf en nog zo'n 400 meter klimmen. Ik rijd op mijn tandvlees en kom verschrikkelijk kapot boven. Alfred heeft alle tijd om dit moment op de gevoelige plaat vast te leggen. Na even gerust te hebben, en alles te hebben opgegeten wat ik in mijn stuurtas heb, gaan we verder en het gaat nu veel beter. We doen nog vier cols, en besluiten te overnachten in Provencheres, waar geen hotel blijkt te ziin. We rijden nog twaalf kilometer en vinden een prima hotel in Wisembach, aan de voet van de Col de Ste.Marie.
5 juli Wisembach -Le Thilot 185 km, 17 cols
De Vogezen bestaan uit een lange bergrug van Noord naar Zuid, met vele dwarsruggen naar Oost en West. Over de rug loopt een aantal grote cols van Oost naar West, waarvan de Schlucht, de Donon, de Ste.Marie en de Bonhomme de bekendste zijn. Over de rug loopt de "Route des Crêtes", waar de cols je om de oren vliegen zonder dat je hoeft te klimmen .
De Col de Sainte Marie, waar we deze morgen mee beginnen, is één van de grote cols, tussen St. Die en Séléstat. De Col is een paar jaar geleden vervangen door een toltunnel, zodat het hier rustig is. Hij is niet hoog, maar wel steil, 300 m in vier kilometer. Na de afdaling naar Ste.Marie moeten we weer flink omhoog, naar 1000 meter. Toevallig is vandaag het Brevet Randonnée des Vosges, de bekendste Vogezen toertocht met zo'n 1500 deelnemers. Op de Col du Pré des Raves krijgen we een stempel van hun controlepost. We rijden nog een heel eind hun parcours, maar tegengesteld.
Op de Collet du Linge, die ik vaker gedaan heb, dalen we van de bergrug af, terwijl de B.R.V. hem beklimt, wat af en toe gevaarlijke situaties oplevert. Alfred jaagt iedereen met zijn fluit de berm in, waardoor we heelhuids afdalen. We rijden met aangetrokken remmen. Mijn fiets begint ineens een hoop lawaai te maken. Eén van mijn nieuwe Weinmann remblokjes blijkt tegen de hitte niet bestand en is geheel versleten, waardoor het remschoenbeugeltje tegen de spaken tikt. Na wat buigwerk kan ik weer verder.
Bij de Col de La Schlucht, 20 kilometer klimmen, komen we weer op de Route des Cretes, waar we en passant nog een paar cols meepakken. We komen langzaamaan op 1200 meter, zodat de klim van de gevreesde "Grand Ballon", met zijn 1424 meter de hoogste Vogezencol, van deze kant niet al te zwaar is. Daarna hebben we het ergste gehad. We rijden nog door tot de Col des Croix, de laatste Vogezencol, waar we bovenop een hotel vinden.
6 juli Le Thilot-Morbier 235 km, 1 col
Zonder twijfel de makkelijkste etappe, deze aanloop naar de Jura, met slechts één echte col, die bovendien het noemen niet waard is. Bij Levier besluiten we niet de route te volgen, maar een aantrekkelijker alternatief te rijden. We worden direct gestraft, bij Lent breekt een spaak, en ik heb geen pignonafnemer bij me. Ook bij de plaatselijke smid lukt het niet, zodat we ons moeten behelpen met een stukje remkabel om de spaak te spannen. Daarna blijkt de weg naar Foncine, waar we weer op de route komen, over zeven kilometer onverhard te zijn. De ellende is echter wel de moeite waard, want de route is schitterend, door de "Gorges de Malvaux". Kor heeft hier geen oog voor want hij moet nu de tol betalen voor de inspanningen van gisteren, zodat we besluiten te stoppen in Morbier.
7 juli Morbier-Flumet 180 km, 4 cols
We rijden nu in de Jura, langs de Gorges de Bienne naar St.Claude waar de plaatselijke fietsenmaker, die zijn eigen frames bouwt, me helpt aan een nieuwe spaak en nieuwe remblokjes. Na dit oponthoud stappen we weer op voor de beklimming van de Col de la Croix de la Serra.
Het slechte wegdek kost me twee lekke banden. Het is pas elf uur maar toch al flink warm als we boven komen. Na de mooie afdaling rijden we de drukke N84 richting Genève, waar je door het vrachtverkeer bijna van de weg wordt geblazen. De Col de la Croix Biche is een rustig binnenweggetje. Vanaf de Col kun je Genève met het meer en de fontein zien liggen. De laatste 25 km naar Annecy zijn weer hoofdweg. In Annecy liggen duizenden mensen te bruinen aan het meer, of zijn bezig andere aantrekkelijke hobbies te bedrijven, terwijl wij zwetend beginnen aan de Col de Bluffy. De Bluffy heeft nauwelijks een afdaling, en we beginnen aan de eerste grote Alpencol: de Aravis. Kor gaat alleen door als we nog even een dame helpen bij het wisselen van een band van haar autootje. Halverwege de Aravis die ik wel ken van vroegere beklimmingen, moet ik Alfred ook laten gaan, zodat de heren al aan de chocola zitten als ik de top bereik. Vorig jaar zat ik hier nog in dikke sneeuw. We dalen snel af naar Flumet. We vinden een uitstekend hotel met uiterst charmante bediening.
8 juli Flumet-Bonneval-s-Arc, 134 km, 3 cols
Vanuit Flumet, waar over enige dagen de Tour zal passeren, gaat het meteen omhoog naar de Saisies (1633 m). We zijn nog fris, en Alfred en ik gaan zij aan zij omhoog. We klimmen lekker, maar maken ons een beetje ongerust over Kor, die we hebben gelost als een kilometerpaaltje. Na een kwartiertje komt hij echter vrolijk fluitend boven. We rusten lang, en na de afdaling naar Beaufort moeten we eerst naar de bakker en de 'alimentation', om de volgende col te halen.
We ontmoeten een Duits stel, dat een spaak heeft gebroken. Kor z'n reservespaak is de goede maat, dus kunnen we ze helpen. Door al deze vertraging vrees ik dat we de geplande etappeplaats Lanslebourg niet meer zullen halen, ook al omdat we laat uit Flumet vertrokken zijn, daar Kor eerst nog een deel van zijn bagage had weggestuurd. Pas tegen het middaguur beginnen we aan de Cormet de Roselend die Alfred al eens gedaan heeft. Het is een geweldige bult, erg steil, vooral na het stuwmeer, dat vlak achter de Col de Meraillet ligt. Deze col vormt de aanloop naar de Cormet. Hier vind ik het eigenlijk al welletjes, want het begint knap warm te worden, maar het is nog acht kilometer klimmen. Het wordt acht kilometer afzien, de tegen de kale rotsen weerkaatsende zon lijkt mijn gezicht te verschroeien. Eenmaal boven wachten we niet te lang. Nadat ik in een beek mijn bidon heb gevuld is Kor ook gearriveerd, en dalen we af naar Bourg.
Net op tijd bereiken we de plaatselijke "Codec", want een daverend onweer barst los. Na een uur is de bui overgedreven en beginnen we aan de hoogste col van allemaal, de Iseran. Het begint met 24 kilometer klimmen over 1000 meter naar het stuwmeer van Tignes. Alfred blijft achter met een lekke band. Hij rijdt nog een stuk frisser dan wij, dus gaan wij door. Het is na Tignes nog zeven kilometer min of meer vlak, met vele tunnels. Zonder hulp van bijlichtende auto's komen we er niet door. In één ervan moeten we midden op de weg blijven staan, omdat we geen idee hebben wat voor- of achteruit is, maar de Franse automobilisten zijn zeer begrijpend en helpen ons eruit.
Pas na zessen zijn we in het mondaine wintersportcentrum Val d'Isere, waar het nu een dooie boel is.
We wachten op Alfred. Het weer is nu slecht. We beginnen toch nog aan de Iseran, die gelukkig open is.
Het is bar koud, maar we rijden toch gewoon met korte mouwtjes, want het is nog flink zweten. Het is nog zestien kilometer over 1000 meter klimmen.
Boven is een café met een bord erbij: "ouvert" (open). Maar alle deuren zijn en blijven dicht, ondanks mijn geroep en gerammel. Pas als Alfred ook boven is en luidkeels om hulp begint te roepen, gaat er een raam open, maar we krijgen geen koffie. De horeca blijkt in deze omgeving weinig hulpvaardig, want in Bonneval, waar we na een lange, ijskoude afdaling een hotel vinden, weigert de eigenaar ons iets te eten te geven, omdat de keuken om 9.00 uur sluit, en het is nu 9.05 uur. Vriendelijke Engelse hotelgasten brengen ons naar een naburig dorp, zodat we niet hoeven te verhongeren. Als we terugkomen in het hotel, blijkt onze bagage met de fietsen achter slot en grendel te staan.
9 juli, Bonneval-sur-Arc - Cervieres 141 km, 3 cols
We kunnen 's morgens bijtijds weg, omdat we geen bagage hoeven in te pakken. Het begint met nog 19 kilometer dalen naar Lanslebourg. We worden alleen nog gehinderd door een klein colletje, de Madeleine. We rijden lekker door en rusten uiteindelijk in Modane. Van hieruit beginnen we aan de Télégraphe, waar het behoorlijk warm is. Halverwege slagen we er voor het eerst in de bagage mee te geven aan twee Hollanders die naar Guillestre gaan. Het scheelt 4 tandjes, zonder bagage, vrijwel moeiteloos komen we boven, waar we een paar Friese meisjes ontmoeten, die toevallig vorig jaar een paar knapen van Rally uit Sneek hebben begeleid tijdens dezelfde 100 cols. Ze beloven te wachten op de Galibier met koffie.
Na de lange rust in Valloire, waar Kor wat eerder vertrekt dan wij, beginnen we aan de Galibier, de Reus der Reuzen. 1200 meter over 17 kilometer, met stukken tot 14%. De laatste kllometers krijg ik flink last van de ijle lucht.
Ik zie Kor nog juist voor mij finishen. Ik ben blij dat hij er is, wan als even later ook Alfred de top bereikt moeten we hem opvangen, omdat hij verschrikkelijke kramp heeft. Maar na de koffie, die de Friezinnen klaar hebben staan, zijn we aardig opgeknapt. Een fantastische afdaling is onze beloning. Er lijkt geen eind aan te komen. Op de Lautaret, die we alleen afdalen, nemen we afscheid van onze begeleidsters, en rijden door naar Briançon. We doen hier nog wat inkopen voordat we aan de laatste col van die dag beginnen, de gevreesde Izoard. Halverwege barst het noodweer los. De top is gehuld in zwarte wolken, grijze sluiers en bliksemschichten. We komen niet over de col heen. Gelukkig vinden we nog een hotelletje in Cervières. We zitten weer zonder bagage.
10 juli Cervieres - Colmars 167 km, 3 cols
Na de lzoard, met zijn schitterende vergezichten en zijn prachtige afdaling door de Casse Déserte (steenwoestijn), komen we in Guillestre, waar de bagage wacht. Een bezoek aan de bakker is de voorbereiding op de Col de Vars. de eerste van de twee alpenreuzen die ons nog resten. Het is geen steile col, maar het weer wordt slecht. Alfred en ik zijn net voor de bui boven, maar Kor, die er moeite mee heeft, krijgt de volle laag. Het wil niet droog worden, dus beginnen we aan een natte afdaling. In Barcelonnette rusten we nog.
Het weer is nu zo slecht, dat we weinig puf meer hebben om aan de gevreesde Col d'Allos te beginnen. Boven Pra-Loup spookt het behoorlijk, maar we gaan toch. We besluiten bij elkaar te blijven op de verlaten col. De weg is slecht. Hier en daar zijn stukken de diepte in gegleden. Ons loon is een natte, koude afdaling in dikke mist. We rijden in een stevig tempo door tot Colmars. een oud vestingstadje. We vinden 'n hotel. dat de sfeer ademt van de vergane glorie van het wintersportcentrum van weleer. Boven op de berg ligt nu La Foux d'Allos, waar de torenhoge flats de rol van Colmars hebben overgenomen. Nu huisvest het hotel nog slechts weduwen met kwaaltjes. klachten en Siamese poezen.
Nadat we in bad zijn geweest, willen we aan tafel. Maar we worden geweerd met de mededeling, dat dit slechts voor de hotelgasten is. Dan ineens een blik van herkenning: "Mais vous êtes les trois cyclistes!" (Maar u bent de drie fietsers!). Vermomd als burger had men ons niet herkend.
11 juli, Colmars -Cereste 192 kilometer. 6 cols
De volgende ochtend is het weer opgeklaard. Mijn mouwen en een petje van Alfred vertonen flinke schroeiplekken, omdat we ze te drogen hadden gelegd op een schemerlampje. We hebben de hoogste Alpentoppen nu achter ons, en dat is maar goed ook, want we beginnen er een beetje van te balen.
De eerste col is vandaag de Col de la Colle St. Michel, prima om mee te beginnen. De afdaling is heel mooi, langs het dorpje Méailles, dat aan de overkant van het ravijn tegen de rotswand gekleefd zit.
In Annot moeten we stempelen en maken van de gelegenheid gebruik om de inwendige mens en de uitwendige fiets te verzorgen. Een blik motorolie, geleend bij een garage, verdrijft alle gepiep en geknars, waar de fietsen na de regen van de laatste dagen van te lijden hadden. (Campagnolo, hoorbaar beter, beter hoorbaar). Vanwege het wat makkelijker parcours schieten we lekker op. In Castellane besluiten we niet de drukke N85 naar Nice (de Route Napoléon) te volgen, maar de rustiger binnendoorweg naar Pont du Soleils, de brug over de Verdon.
Hier begint de beroemde 'Grand Canyon du Verdon'. De rivier heeft hier een honderden meters diepe kloof uitgesleten. De weg voert gedeeltelijk beneden door de kloof en gedeeltelijk boven langs de afgrond. Het is werkelijk een spectaculair gezicht. We zitten nu in de Provence, waar het zelden schijnt te regenen. Maar onze aanwezigheid doet het kennelijk overal stortregenen, dus ook hier. Tegen de avond klaart het weer op. We rijden, in de bergen sterk geworden, een flink tempo. In Cereste vinden we een hotel, waar we, overmoedig geworden, voor het eerst een fles wijn bestellen. Een volle week zitten we nu in Frankrijk, zonder een druppel wijn te hebben gedronken. Uiteraard wordt het een Côtes du Ventoux, want aan de horizon ligt de Mont Ventoux op ons te wachten.
12 juli, Cereste -Avignon, 161 kilometer, 2 cols
Nog twee cols en het zit erop. De eerste is de Col de Murs, die we na een klapband beklimmen. Het weer is nu echt Provençaals. Het is zondag en we zien veel 'cyclosportives' (toerfietsers). Op de helling van de Murs maak ik met een van hen een praatje. Als ik hem vertel waar we mee bezig zijn en dat we die middag de Ventoux gaan beklimmen kijkt hij bedenkelijk en zegt: 'l'Apres-midi c'est impossible d'attaquer le Ventoux. Le matin est meilleur! ('s middags kun je de Ventoux niet bedwingen. De ochtend is beter)'. Die middag zal ik aan die woorden nog vele malen terugdenken.
Tegen de middag zijn we in Carpentras. We rusten uitgebreid op een terras, voordat we aan de ergste col van allemaal beginnen: de Col des Tempêtes, zoals de Ventoux officieel heet. We nemen de beklimming vanaf Bedoin. De streep staat er nog, waar Charly Gaul in 1954 die ongeevenaarde tijdrit begon. De tijdrit, die hem in 62 minuten boven bracht. We zijn vast besloten die tijd te verbeteren, maar het weer werkt niet mee. Het kwik is nu opgelopen tot ruim dertig graden, en de zon staat op haar hoogst. Alfred schijnt er geen last van te hebben, na 5 kilometer moet ik hem al laten gaan. Ik gooi mijn bidon leeg in mijn nek. Kor heeft er altijd appelsap in, ik weet niet hoe hij dat doet. Het helpt wel, dat water, maar nu zit ik met een lege bidon op de Ventoux, bij dertig graden. Een eindje verderop krijg ik water van een paar picknickende Fransen. Even later krijg ik het ontzettend benauwd, en ik moet van de fiets. Maar hier is geen schaduw. Pas twee kilometer verder kan ik total-loss aan de kant gaan zitten, onder een boom. Na tien minuten komt Kor langs. We rijden gezamenlijk door tot Chalet Reynard, waar Kor ogenblikkelijk zes uitgeperste citroenen bestelt. Alfred heeft hier niet gezeten.
Als we weer opstappen, zijn we al meer dan twee uur onderweg. Wat is dit een verschrikkelijke berg, met die brandende, verschroeiende zon, de dorre begroeiing en het wisselend hellingspercentage. Vanaf Chalet Reynard is het nog 5 kilometer tot de top, door de kale, verlaten steenwoestijn. Hier groeit zelfs geen grassprietje meer. De wind heeft alle ruimte en brengt verkoeling, want op deze hoogte is het niet zo warm meer. Ik kan nu zelfs op de 24 rijden, en ga in één ruk door naar de top, waar Alfred~ na een uur wachten, al weer weg is. We nemen de afdaling over Malaucene en rijden weer terug naar Carpentras. Alfred zit op een terras op ons te wachten. Nog 24 kilometer is het naar Avignon. Het wordt een soort ploegentijdrit. Om zeven uur zijn we op het station. Het is afgelopen. Alfred en Kor feliciteren me. Vierduizend kilometer, 100 cols en 50 km denivellatie kunnen in mijn boekje worden bijgeschreven.
Algemene gegevens:
Kor: Gazelle AA/Campagnolo, verzet: 52-42 X 14-16-18-21-24-28
achtertas: Karrimor, drager: Jim Blackburn.
Alfred: Gazelle AA/Campagnolo. 53-42 X 15-18-20-22-24-28
achtertas: Carl Denig. drager: Jim Blackburn
Jan: Gazelle A/Shimano/Sakae~ 52-43 X 16-18-21-24-28
zadel- en stuurtas: Arrow. Drager: Esge.
De stuurtas is erg gemakkelijk om je brood in op te bergen en voor de routebeschrijving, maar in de afdalingen kan hij hinderlijk zijn. Hij moet daarom wel stevig met stuur en vork verbonden zijn. Stuurbeugels dansen te veel en zijn daarom af te raden. Waar je veel gemak van kunt hebben: toeclipsriempjes, snelbindertjes. plastic tasjes, coursetasjes (boodschappen!), mes, lepel, reisverzekering, spaak + spanner, pignonafnemer, kabeltjes, vouwbandje. sleuteltje 8/10 mm, achterreflector (tunnels!), spatborden. losse mouwen, handschoenen en helm.