door Gerrit Luggenhorst
Vorig jaar heb ik een start gemaakt met de 100-cols tocht. Door diverse omstandigheden heb ik toen slechts twee dagen kunnen besteden aan de tocht. Aangezien voor de 100-cols tocht geen tijdslimiet bestaat en ook geen voorgeschreven afstanden (alleen stempelplaatsen) bestaan, was dit geen probleem. Dit jaar staan een flink aantal kilometers van de tocht gepland, zowel met Pinksteren als de zomervakantie.
In de week tussen Hemelvaart en Pinksteren had ik vier etappes gepland in vijf dagen. De vijfde dag was beschikbaar om een regendag op te vangen. Aangezien ik geen trekker ben, hanteer ik een andere strategie dan de meeste deelnemers. Ik rij steeds rondjes die als een ketting de route afdekken. Ik kies op een strategische plek een hotel, net aan het eind van de tweede etappe. De eerste dag rij ik een stuk terug met de auto zodat ik met de fiets net de startplaats kan bereiken en over de route kan terugkeren naar de auto. De tweede dag kan ik vanuit het hotel het punt bereiken, waar ik de vorig dag gestopt ben om via de route in de buurt van het hotel te finishen. Dag drie gaat vanuit het hotel de andere kant op. Dag vier begint weer met een autotrip naar het eindpunt van de vorige dag. Deze strategie heeft wel een aantal gevolgen:
2001
Etappe 3 t/m 6: Epinal - La Loyère (Chalon-sur-Saône): Overgangsetappes
Het basiskamp voor etappes 3 t/m 6 werd opgeslagen in Champlitte, een dorpje zo'n 60 km ten noordoosten van Dijon. Zo veel keus heb je hier nu ook weer niet, want in een straal van 20 km is dit het grootste dorp. Andere hotelmogelijkheden werden in de omgeving niet aangegeven. Champlitte biedt echter alles wat je nodig bent (winkel, bank, postkantoor, benzinepomp). Verder is het erg mooi om door het oude centrum van Champlitte te wandelen. Een wirwar van straten en steegjes tussen de huizen met verschillende stijlen (zowel qua tijdperk als huidige staat) zorgt telkens weer voor verrassende effecten. Het beeld van het dorp wordt gedomineerd door het kasteel van Champlitte met de kerk die er naast staat. Deze bouwwerken zijn met name vanuit het noorden als men over het dal van de Salon kijkt erg mooi te zien. Een minpunt voor het dorp is de drukke D67 die dwars door het dorp loopt. Aangezien de weg hier niet vlak loopt, zorgen met name de vrachtwagens voor de nodige geluidsoverlast. Laat ik nu net het hotel hebben dat aan de drukke weg staat…. Het andere hotel zou een stuk rustiger zijn geweest, maar ja, je kunt niet alles hebben.
Toen ik op maandag 28 mei aankwam wist ik niet wat me overkwam. Het was er bloedheet. Het was er zo heet dat ik mijn vingers bijna verbrandde aan de toetsen van de telefoon in een telefooncel, toen ik het thuisfront wou bellen. Ook de twee dagen daarna liep de temperatuur op tot boven de 30 graden. Verscheidene keren voelde ik de wielen in het zachte asfalt wegzakken. Na die twee dagen waren dan ook een aantal lichaamsdelen flink rood/bruin gekleurd. Na een flinke onweersbui 's nachts waren de donderdag en de vrijdag ideale fietsdagen met temperaturen van 20-22 graden. De laatste dag was het zwaar bewolkt waarbij het regelmatig motregende. Met temperaturen van nauwelijks 18 graden was het ronduit koud, maar achteraf wel een goede voorbereiding op het weer in Nederland.
De eerste fietsdag moest dus de start in Epinal opgezocht worden. Met de auto werd naar Monthureux afgereisd, van daar uit op de fiets naar Epinal. Bij de meeste stempelplaatsen kan men zelf bepalen waar men een stempel haalt, in Epinal is het station aangewezen. Net toen ik mijn stempeltje had gehaald, kwam een wielrenner met piepende remmen tot stilstand. Het bleek een lid van RTC De Domstad te zijn, die ook bezig was met de tocht. Hij was al op de fiets vanuit Nederland gekomen. Met bepakking zou hij de tocht al trekkend afleggen. Aangezien hij hier een stop wilde houden wensten we elkaar veel succes, waarna ik aan etappe 3 begon. Na de Vogezen volgt vanaf Epinal duidelijk een "vlak" overgangsstuk, waar de routeplanners zo snel mogelijk door heen wilden. Men volgt ruim 100 km de D460 tot aan Champlitte. De omgeving is niet echt spectaculair te nemen. Het landschap glooit een beetje met af en toe wat grotere hoogteverschillen als men een rivierdal kruist. Een hele dag in deze omstandigheden is echter wel zwaar, zeker als de temperatuur ook nog oploopt tot boven de 30 graden. De tweede dag werd dus vanuit het hotel een ronde over Monthureux terug naar het hotel gemaakt, wederom bij een temperatuur van boven de 30 graden.
In de nacht van woensdag op donderdag trok een front over, waarna de temperatuur de komende dagen een meer fietsbaar niveau (20-22 graden) aannam. Doordat ik nu ook niet meer aan een eindpunt gebonden was kon de derde dag een forse tocht gemaakt worden. De koers werd richting Dijon gezet. Zo'n 25 kilometer boven Dijon kruist men de snelweg waarna men in Is-sur-Tille komt. Hier waren ze bezig om een weg te asfalteren. De ene helft van de weg lag er net nieuw in, de wals reed nog heen en weer. Van de andere kant kwam een vrachtwagen materiaal brengen. Hij werd door één van de arbeiders een zijweg ingestuurd. Hier stond echter al een vrachtwagen. Om toch de bocht te kunnen halen stuurde de chauffeur zijn zwaarbeladen wagen het nieuwe asfalt op. Het gevolg laat zich raden; diepe sporen in het asfalt. De arbeider op de weg begon een scheldpartij, hetgeen met dezelfde taal beantwoord werd. Ook andere arbeiders begonnen zich te roeren met fluitpartijen en scheldpartijen. 's Middags kwam ik weer langs dezelfde plek. De sporen waren weg en er was geen vrachtwagenchauffeur platgewalst in het asfalt; het viel achteraf allemaal nog wel mee.
Na Is-sur-Tille duikt men heuvels in met meer hoogteverschillen. De Côte de Francheville is eigenlijk 8 km vals plat en 1 km echt klimmen tot het dorp Francheville. Tot mijn verbazing liep de klim na het dorp nog een stuk door. Na de afdaling komt men in St.Seine-l'Abbaye uit, de stempelplaats van de dag. Bij het binnenrijden van het centrum zie ik een bordje verwijzend naar het postkantoor. Deze moet om 11.45 uur nog geopend zijn. Het duurde even voordat ik het gebouw vond, het stond een beetje achteraf. Toen ik binnen om een stempel vroeg kreeg ik naast de stempel de opmerking " C'est un jour des tampon", oftewel "het is een stempeldag". Schijnbaar was de deelnemer van de Domstad vanochtend ook gepasseerd. Nog voor zo'n 20 km werd de tocht gevolgd tot Mâlain. Na een dagtotaal van 85 km werd het tijd om terug te keren richting Champlitte. Uiteraard gebeurt dit zo veel mogelijk via een ndere route dan de heenweg. Ik kreeg in Bourberain met een wegomlegging te maken. Deze liep over de route van vanmorgen. Ik besloot om een andere route te nemen. Het gevolg was wel dat ik ongeveer van mijn (kopie van de) kaart afreed en problemen kreeg met het vinden van de juiste route. Na de nodige omzwervingen kwam ik met een dagtotaal van 200 km in het hotel terug.
De volgende dag werd eerst met de auto koers gezet richting Mâlain. Van hier uit werd de route verder voortgezet. Zo'n 10 km boven Beaune verandert het landschap plotseling drastisch. Zo zit je nog in een bebost gebied, maar twee bochten verder kijk je ineens uit over de velden met druivenstokken. Aangezien ik verwachtte deze dag geen officiële stempelplaats aan te doen, moest ik in een willekeurige plaats zelf een extra stempel halen. In Beaune werd er één in het centrum bij de VVV gehaald. De route liep over de ringweg rond het centrum. Ik moest de afslag richting Bligny-les-Baune hebben. Het was zo druk op de ringweg dat ik blij was dat ik de afslag richting Bligny zag en Beaune uit kon. Iets buiten Beaune vertrouwde ik de zaak niet want ik had het gevoel dat ik de verkeerde kant uit ging. Ik keerde terug naar Beaune en zag dat ik de afslag naar Bligny-sur-Ouche had genomen. De goede afslag bleek 200 meter verderop te zitten. Ik had volgens mij nog wel wat tijd over dus ben nog verder doorgereden over de route tot vlak boven Chalon-sur-Saône. Het werd nu toch een keer tijd om terug te keren naar de auto. Het gevaar van de vrijheid dat er geen sprake is van een vastgestelde route was nu volop actief. Via een interessant weggetje (met mogelijk een col) werd de koers richting het noorden gelegd. Het was al 16:50 uur toen ik een bord zag waaruit ik kon afleiden dat ik nog zo'n 32 km moest. Na een korte berekening kwam ik op een aankomst van zeker 19:30 uur in het hotel uit. Gelukkig bleek de laatste 32 km nagenoeg vlak of licht aflopend zijn, zodat ik dit schema kon aanhouden. Ik had mij toch weer flink verrekend in de kilometers. Om 19:20 uur kwam ik het hotel binnenlopen, om 19:40 uur zat ik gedoucht en al aan tafel.
De laatste dag, de reservedag, heb ik dus niet besteed aan de 100-collentocht. Ik zou dan 2 keer ruim 100 km met de auto moeten rijden. Daarnaast bleek ik een acclimatiseringdag qua weer voor Nederland te hebben. Het was zwaar bewolkt en af en toe motregende het. De temperatuur kwam niet verder dan 15-18 graden. Het werd een ritje in de omgeving. Aangezien ik toch liever in een heuvelachtig terrein rij dan het golvende landschap rond Champlitte werd een route gepland richting het noordoosten (richting Auberive). Daar zijn de hoogteverschillen iets groter. Vanuit Champlitte reed ik langs de oude spoorlijn richting het noordoosten. Deze spoorlijn is allang opgeheven, maar op vele plekken kunnen de sporen nog herkend worden. Bij Champlitte staan zelfs nog borden die een spoorwegovergang aankondigen. De eerste keer dat ik er met de auto langs kwam dacht ik achteraf ineens "waar was die spoorlijn nu eigenlijk?". De volgende dag kwam ik met de fiets over dezelfde weg Champlitte binnen. Toen heb ik wat beter opgelet en inderdaad zag ik de sporen; twee repen asfalt van een andere kleur in de weg en toen ik opzij keek een strook waar vroeger de rails hadden gelegen. Gezien de forse begroeiing was deze lijn toch al geruime tijd buiten gebruik. Deze voormalige verbinding met naar mijn inschatting Langres heb ik een tijd gevolgd. Diverse bouwwerken als viaducten, verstevigde wanden, seinhuisjes en 'verdachte' houtsingels gaven mooi het traject weer. Toch bekroop mij het gevoel dat er iets niet klopte et het traject. Volgens mij had ik op een bepaald moment aan beide kanten van de weg stukken gezien die niet met elkaar te combineren waren. Na analyse van de kaart 's avonds bleek dat er ook nog ergens een splitsing moet zijn geweest zodat ik op een gegeven moment naar twee trajecten heb zitten kijken.
Ten zuiden van Auberive moest weer wat meer geklommen worden. Door de tochten van de vorige dagen, maar met name het koude weer ging dit niet zo soepel. Af en toe begon het licht te regenen. Tijdens één van de buien heb ik onder een boom gegeten. Ik besloot daarom de rit maar niet te lang te maken. Toen ik weer bijna in Champlitte was, brak de zon door en liep de temperatuur op. Het was verleidelijk om nog een lus er bij aan te trekken, maar ik vertrouwde de lucht aan de horizon niet en besloot om toch naar het hotel te gaan. Het bleek inderdaad om een tijdelijke opklaring te gaan, want ik was nog maar een kwartier in het hotel of een flinke bui trok over.
Eerste pinksterdag reed ik terug richting Nederland. In België moest ik door een aantal flinke hagelbuien. Ik had medelijden met de deelnemers van L-B-L. Bij Remouchamps nog even vanaf de snelweg kijken naar de renners die de Redoute aan het beklimmen zijn. Er reed ook nog een volgauto op het parcours. Voor mij zat het er echter op. Tijdens de zomervakantie wordt de 100-collentocht vervolgd.
Vakantiewerk
Etappe 7 t/m 10: La Loyère (Chalon-sur-Saône) - Montbrison: Dwars door Beaujolais
De eerste twee dagen was echt afzien. Ik wist dat de conditie niet
helemaal was, zoals het zou moeten zijn.
Door de mkz-crises, drukte op het werk en het verkeerde weer op het
verkeerde moment was met name het rijden
van de langere tochten er een beetje bij in geschoten. De eerste dag had
ik bewust een aantal minder zware
cols op het programma gezet. Het ging hierbij om Chalets du Laval, Col
de l'Echelle en de Col de Montgenevre
die globaal ten noorden van Briançon liggen. De eerste col kabbelt het
eerste deel rustig omhoog, waarna men
vlak bij Nevache ineens voor een steil stuk staat. Achter een paal van
een verkeersbord stond een klein,
onooglijk mannetje (hij kon zich wel verbergen achter de paal) met een
joekel van een hamer. Nou, de klap kwam
goed aan. Gelukkig werd het daarna minder steil zodat herstel mogelijk
was. Op de Echelle heb ik het mannetje
niet gezien, het bleek dat hij direct naar de Montgenevre was gegaan.
Het eerste deel van de klim ging goed,
maar vlak voor de top liep de snelheid terug ondanks het feit dat ook
het stijgingspercentage terugliep.
Zo werd de eerste dag toch zwaarder dan verwacht. Normaal gaat het de
tweede dag beter. Deze dag had ik de
beklimming naar het dak van de vakantie gepland, de Col Agnel (2744 m).
Vanuit Guillestre is de klim 46 km lang.
Vlak na Guillestre komt men door een smal dal met een diepe afgrond en
een aantal tunnels. Daarna rijdt men ruim
10 km door een dal vals plat omhoog. Na het passeren van de afslag naar
de Col d'Izoard wordt het dal breder en
komt men langs het kasteel van Queyras. Een paar km na het kasteel, men
heeft dan al bijna 25 km licht geklommen,
begint de klim pas echt. Die laatste 21 km zijn gemiddeld 6,4%,
weliswaar niet echt steil, maar de kilometers
begonnen wel te werken, zeker als je 5 km voor de top 3 km lang 9% voor
de kiezen krijgt. Alsof dit nog niet
genoeg was ging ik ook nog aan de andere kant naar beneden, want ook de
Italiaanse kant wilde ik rijden.
Vanuit Casteldelfino is de klim 'slechts' 22 km, maar de laatste 9 km
zijn gemiddeld 10%. En daar stond dat akelige ventje weer. Als volgens
HB afstappen op een klim 'nul punten' is,
dan kan ik heel veel negatieve punten noteren, want volgens mij ben ik
5x afgestapt. Slechts voor één keer kan
ik een geldig excuus aanvoeren, want ik moest mijn fototoestel
waterbestendig opruimen, want het begon ondertussen
ook nog te regenen. Ik troostte me met de gedachte dat ik vanaf de top
een hele lange afdaling zou krijgen.
De slag bij Testa dell'Assietta
De derde dag was een zeer speciale dag. Voor het eerst had ik tijdens de vakantie mijn hybride bij mij.
Voor dit debuut had ik een rit vanuit Sestrière (Italië) in gedachten. Het ging hierbij om een bergweggetje
dat helemaal bovenlangs een bergrug loopt. Op 3 aug. 1994 hadden Henk en ik al eens voor het weggetje gestaan,
maar waren we geschrokken van het wegdek. Vanuit Sestrière (2033m) klimt men naar 2400 m over een zandweg met
verschrikkelijk veel keien en kuilen. Daarna volgt een op en neer gaande weg waarbij men de ene keer uitzicht
op het linkerdal heeft en even later (na passage van een col) uitzicht op het rechterdal. Het wegdek zorgt er
voor dat ook in de afdaling de snelheid niet erg hoog komt (zelden boven de 20 km/u). Op de Testa dell'Assietta
staat een monument en een in steen uitgewerkte landkaart ter nagedachtenis aan een veldslag in 1747 in deze
omgeving tussen de Fransen enerzijds en Italiaanse, Zwitserse, Oostenrijks/Hongaarse troepen anderzijds.
Ik ben eerder van de bergweg afgeslagen dan de bedoeling was. Ik was al een heel eind in de afdaling (nabij Balboutet)
toen ik daar achter kwam. Het weggetje dat ik heb genomen blijkt niet op de kaart te staan. Achteraf kwam het
eigenlijk wel goed uit want het had allemaal toch iets meer tijd gekost dan verwacht. Deze dag op de hybride is
mij goed bevallen.
De mythe van de Granon
De volgende dag was het weer de beurt aan de racefiets. Vandaag voor het grootste gedeelte een gepijlde route,
namelijk de route van de Embrun Man, oftewel de triatlon van Embrun. Vanuit Guillestre de Izoard over richting
Briançon en dan de kraker van de dag, de Granon. Vanaf de grote weg van Briançon naar de Lautaret tot de col
dient 1050 meter overwonnen te worden in een kleine 12 km. Bij het beklimmen van de Granon moet men direct
denken aan de mythe van de Granon. Deze mythe wordt te pas en te onpas kleurrijk verteld door onze voorzitter.
Telkens als hij deze col beklom (2x in totaal?) regende het, derhalve … op de Granon regent het altijd.
De enige nattigheid die ik heb gevoeld was het zweet dat over mijn lichaam liep door de hoge temperaturen en de
zware inspanning. Ook op de top … geen regen. Nog tijdje op de top gezeten … geen regen.
Dan maar weer afdalen … geen regen. Ik was al weer voorbij Briançon toen ik een bui zag … boven de Izoard.
Later kwam een grote bui die de kleine bui op z'n donder gaf. Met veel kabaal en veel wind blies hij de kleine
bui aan de kant. Het leek wel of de blunder van de kleine bui goedgemaakt moest worden. Is dit nu het einde
van de mythe of was dit 'foutje … bedankt' van de weergoden.
Het is donker en nat
Dit is de beste klassificering van de tunnel op de Parpaillon. Om op
de col (en bij de tunnel) te komen moest
met de hybride 25 km geklommen worden, waarvan de laatste 11 km
onverhard. Het is hierbij continu zoeken naar
het beste spoor. Meestal ligt dit aan de kant van de afgrond. Het wegdek
in combinatie met een stijgingspercentages
van 8 à 9 % zorgt er wel voor dat het tempo flink gedrukt wordt (ca 7-8
km/u), kun je nagaan wat er gebeurt op
de 2 km van 12%. Het was dan ook al na het middaguur dat de top bereikt
werd. Hier kwam een hindernis van een
compleet andere orde. Natuurlijk wist ik van verhalen van HB en Joost
dat boven op de Parpaillon een tunnel lag.
Ik had echter geen flauw idee hoe lang die tunnel was. Voor de tunnel
stond een bord. Terwijl ik begon te lezen
begon mijn kennis van de Franse taal hard achteruit te lopen. Zodoende
had ik niet begrepen dat er geen verkeer
door de tunnel mocht (ook geen voetgangers en fietsers). Na het laten
nemen van een foto, stond ik nog even met
een paar Fransen te praten, toen een jeep het bord negeerde en de tunnel
inreed. Snel heb ik mijn spullen gepakt,
want een jeep voor mij in de tunnel kon nog voor enig licht zorgen. Toen
ik de tunnel inreed was de jeep al
redelijk ver weg. Langzaam reed ik het donker in. De Jeep ging op de rem
staan en ik hoorde opgewonden stemmen.
Daarna ging de jeep toch verder. Al snel kwam ik achter de reden van het
oponthoud. Er stonden plassen op de
weg die steeds dieper werden. Ik probeerde nog de voeten droog te houden
door pompbewegingen te maken, maar al
snel reed ik tot de assen door het water, gerekend naar het moment dat
ik met de voeten het water raakte.
Ik zag ondertussen nagenoeg niets meer. Door het lichte schijnsel van
het licht van achter mij en de achterlichten
van de jeep kon ik nog een brok ijs zien liggen, maar meer ook niet. Ik
fietste met een laag tempo door, want mijn
grootste angst was een obstakel waarover ik onderuit zou gaan. Op een
gegeven moment kon ik voelen dat het water
minder diep werd. Toen ik op het droge was kon ik het eerste licht van
de andere kant van de tunnel zien. Tevens zag ik een andere lichtbron,
er
kwam lopend een fietser van de andere kant. Aangezien hij mij niet kon
zien, waarschuwde ik hem voor mijn komst.
Het bleek een Duitser te zijn. Na het uitwisselen van informatie over
het afgelegde deel van de tunnel vervolgden
ieder zijn weg. Vlak voor het eind van de tunnel moest nog een
springbult genomen worden. Het blijkt dat het dak
van de tunnel is ingestort, je ziet de blauwe lucht door het gat. Aan de
andere kant van de berg ging het 11 km
lang weer stuiterend over de onverharde weg naar beneden. Via de Col de
Vars terug naar Guillestre.
Rondje om het meer
Nu de belangrijkste cols waren genomen konden de kruimels genomen worden. In eerste instantie had ik in gedachten
om nog naar St.Véran en Sommet Bucher te rijden, maar dat betekende dat ik voor de derde keer door het dal richting
Château Queyras moest. Ik koos voor een compleet andere route, namelijk een rondje om Lac de Serre-Ponçon, het meer
waar Embrun aan ligt. Het landschap is hier een stuk lager, de cols liggen op zo'n 1200-1400 meter. Vanaf de wegen
om het meer heeft men prachtige vergezichten over het meer. Op het laatste stuk om het meer werd net ten zuiden van
Savines de Col de Pontis (1301 m) meegenomen. Hoewel de klim slechts 5 km lang is, zijn het wel kilometers van
gemiddeld 10% stijging. Op het eerste stuk zat ik mij te verbazen hoe ze op het idee komen om tegen deze wand een
weg aan te leggen.
Collenjagers
Op de laatste dag in Guillestre stond Risoul 1850 op het programma. Deze bestemming was als reserve opgenomen omdat
het zo lekker dichtbij Guillestre ligt. Ik nam deze dag de hybride weer mee om over de berg heen te kunnen gaan.
Op de kaart zag ik de onverharde cols, Col de Chérine (2270 m) en de Col de Valbelle (2381 m) staan. Toen ik net
op de tweede col boven kwam, kwam nog een collenjager boven (van de andere kant). Diverse gegevens als tijd, hoogte
en afstand werden genoteerd. Hij wist mij te vertellen dat iets verder nog twee cols lagen. Natuurlijk kon ik de
verleiding van twee cols, waarvoor ongeveer maar 1 km gefietst hoefde te worden, niet weerstaan. Daar bleek ook de
mogelijkheid te bestaan om aan deze kant van de berg af te dalen. Men komt dan in Les Claux op de flanken van de
Vars uit. Ik daalde echter aan de andere kant af, richting Embrun. In de afdaling zat ineens een stroomdraad over
de weg. Na het passeren van deze hindernis werd nog meer van de stuurmanskunst gevraagd. Naast het ontwijken van
alle keien moest men ook tussen de koeienvlaaien door. Het laatste opvallende punt dat bezocht werd Mont Dauphin.
Dit fort ligt hoog boven het dal nabij Guillestre. De oude toegangsweg aan de westkant van het fort loopt langs een
steile wand. De nieuwe toegangsweg, waar de toeristen tegenwoordig over naar boven worden gestuurd, loopt om het fort
heen zodat men er aan de achterkant bij komt. Het fort, met de kazernes, kerk en de vele andere gebouwen is de moeite
van het bekijken waard.
Bloedheet in Beaujolais
Na een week in de Alpen werd koers gezet richting Quincié-en-Beaujolais. Dit plaatsje ligt circa 25 km boven
Villefranche, waar de tolweg ophoudt net boven Lyon. Het hotel bleek een eind buiten de plaats te liggen.
Naast het hotel staan twee fabrieken en een discotheek. Je zat echt "in-the-middle-of-nowhere".
Ik had wel geprobeerd om een ander hotel te boeken, maar daar kon ik niet terecht. Quincié werd de uitvalsbasis
voor etappe 7 t/m 10 van de 100-colstocht. Tijdens de reis naar Quincié werd ik nabij Briançon nog aangehouden door
de Gendarmerie. Bij het opvragen van mijn gegevens bleken ze mij schijnbaar nergens voor te zoeken, dus ik mocht mijn
reis voortzetten. Deze eerste dagen van augustus was het bloedheet in Frankrijk. Toen ik laat in de middag nog even
een klein rondje maakte met de fiets, zakte ik op meerdere plaatsen gewoon weg met de banden in het asfalt.
Materiaalpech
In twee dagen moest de sprong van Fragnes naar les Dépôts (op 8 km van het hotel) gemaakt worden. De eerste dag moest
eindigen in buurt van de Col de Briançon, eh …. Brancion (vaak dit typefoutje gemaakt). Aangezien de route vooral door
vlak tot licht glooiend terrein loopt, zag er ook naar uit dat dit doel gemakkelijk bereikt zou worden. Ruim 10 km voor
de Brancion kwam mij een groep van 12 Franse renners achterop. Eerst ging het nog niet zo hard, maar na een wisseling op
de kop werd het tempo opgevoerd tot 38 km/u. Aan de voet van de Brancion merkte ik ineens dat ik niet erg stabiel op het
zadel zat. Ik bleek door één van de beugels van het zadel gezakt te zijn. In een rustig tempo werd het laatste deel van
de tocht afgemaakt en de auto opgezocht. Het voordeel van het twee fietsen meenemen is dat je dan veel reserve-onderdelen
bij je hebt. Niet veel later zat het zadel van de hybride op de racefiets. Aangezien ik deze dag ook al problemen met het
zadeltasje en een lekkend ventiel had gehad, kon dit er ook nog wel bij.
Bekende maar onbekende cols
De cols ten noorden van Quincié zijn bekend van de vakantie 1996. Toen trokken Henk en ik van hotel naar hotel waarbij
we onder andere door dit gebied kwamen. Op 7 juli 1996 kwamen we over een aantal cols bij Cluny. Die dag werd één van de
zwaarste dagen uit mijn carrière. Het was koud en tegen de middag begon het regenen. Kou en regen, een zeer gevreesde
combinatie voor mij. Ik heb een groot deel van de middag met de grootste moeite bij Henk in het wiel gehangen en heb
weinig anders gezien dan dat wiel. Het weer was toen zo slecht dat de etappe van de Tour de France over de Galibier werd
ingekort. De rijders werden met auto's over de col gereden. Dit jaar was het weer gelukkig beter. Ik kon nu tenminste
genieten van deze (on)bekende cols. Toch moest ik niet te rustig genieten, want deze dag moesten 170 km over 10 cols
afgelegd worden. Tijdens deze dag valt het weer op hoe verrassend de route is uitgezet. Een aantal cols die men eenvoudig
via redelijk doorgaande wegen in de route kan opnemen laat men liggen, terwijl de weg over Col de la Croix de l'Orme naar
Monsols over een klein binnenweggetje gaat. Het is wel een mooi weggetje.
Grotten van Azé
De volgende dag regende het een groot deel van de dag. Ik besloot om
een bezoek te brengen aan de grotten van Azé. Door
gebruik te maken van kleurstoffen in een riviertje heeft men deze
grotten ontdekt. Deze waren geheel dichtgeslibd met modder.
In de jaren 60 zijn de grotten uitgegraven. Daarbij werden vele
archeologische vondsten gedaan. Reeds in de prehistorie werden
de grotten al bewoond. Samen met een gids kan men groepsgewijs een
bezoek brengen aan de grotten. Mijn Frans is niet dusdanig
sterk dat ik alles begreep, maar één van de andere Nederlanders in de
groep speelde voor tolk. Het viel mij wel op dat er naast
de Franstalige bordjes ook Nederlandstalige bordjes stonden (geen Engels
of Duits). De grotten zijn duidelijk volgens de jaren
60 maatvoering uitgegraven. De meesten in de groep stootten met
regelmatig het hoofd, terwijl ik als één van de kleinsten weinig
problemen had. Het was wel de moeite waard en brak mooi de regenachtige
ochtend. Toen we buiten kwamen regende het nog steeds.
Via een toeristische route ben ik teruggereden naar Quincié. In de loop
van de middag begon het droog te worden.
Tegen vier uur dacht ik dat ik nog wel rondje kon maken. Ik reed bij het
hotel weg en draaide linksaf richting Beaujeu.
Voor mij kwam een dikke bui door het dal naar beneden. Dan maar linksaf
het andere dal ingereden. Shit, daar zitten ook al
van die donkere wolken. Dan maar linksaf richting Mont Brouilly. De
buien kwamen snel dichterbij dus dan toch maar linksaf
naar het hotel. Net voor de regen was ik weer binnen. Vandaag toch nog
5,4 km gefietst.
Stempelen
De volgende dag moest ik eigenlijk nog een controlestempel halen in Les Dépôts, maar ik had al lang gezien dat daar geen goede
stempelmogelijkheid was. Ik haalde eerst een stempel in Beaujeu (net naast de route) en was van plan om een stempel in de
eerstvolgende plaats, St.Didier, te halen. Het postkantoor zat hier echter dicht dus reed ik maar door tot Lamure, waar wel
een stempel werd bemachtigd. Deze verplichting zat er voor vandaag weer op. Ondertussen ben je wel het wijngebied uit gereden
en zit je in een bosachtig gebied. Tot de Côte de la Croix de Signy net buiten Tarare werd de 100-cols route gevolgd. Hoewel
deze laatste beklimming 'slechts' een côte is, is hij met een hoogte van 860 m wel zwaarder dan de cols van deze dag. Op de
terugweg werd de collenjacht geopend. Via een uitgekiende route werden acht cols aangedaan, zodat het dagtotaal op 12 kwam.
Nu moet ik wel zeggen dat voor een aantal cols nauwelijks hoogteverschil overbrugd hoefde te worden.
De brug over de Loire
De laatste dag werd weer de auto ingeschakeld om naar een gunstige startplaats te rijden. De eerste beklimming is weer de Côte de la Croix de Signy, maar dan vanaf de oostkant. Vanaf de côte daalt men af naar het dal van de Loire. Het wordt hier zelfs vlak. Bij het binnenrijden van Feurs kom je langs het station; ho,…. effe stempelen! De meeste stempels heb ik tot nu toe bij een postkantoor gehaald, maar die zijn niet open op zondag. Dan een onverwacht probleem: volgens een bord is de brug afgesloten. De eerst volgende brug is 12 km de ene kant op of 10 km de andere kant op. Gelukkig blijkt de brug met een fiets te passeren. De Loire, want dat is de rivier die ik hier passeer, is breder dan ik had verwacht. Vorig jaar zat ik ook aan de Loire, maar dan een paar honderd kilometer stroomafwaarts. Ik had het gevoel dat de rivier op beide plaatsen ongeveer even breed was. In Montbrison, zo'n 30 km ten noordwesten van St.Etienne, werd een einde aan de route voor dit jaar gemaakt. Ik heb in 10 fietsdagen (2 vorig jaar, 4 voor pinksteren, 4 afgelopen dagen) 652 km van de route afgelegd en sta aan de voet van de 14e col van de route. Op de terugweg werden nog een aantal cols meegepakt zodat het totaal deze vakantie op zo'n 50 komt (ik ben de tel een beetje kwijtgeraakt). In de laatste afdaling, op 3 km voor het eind, gaat het nog bijna mis. In een bocht liggen een aantal steentjes. Eén van de steentjes schiet onder mijn band weg, zodat ik even de fiets rechtop moet trekken om niet onderuit te gaan. Een niet al te ideale lijn door de bocht was het gevolg. Heelhuids kwam ik bij de auto aan. Het is weer gebeurd, de terugreis kon aanvaard worden.
Etappe 51 t/m 57 (Col de la Bonette (2785km) - Beaufort (3139 km)
Vorig jaar was ik voor de 100-Colstocht boven op de Bonette gestopt.
Hoewel de organisatie van de tocht zich kon voorstellen dat ik beneden
in Jausiers de tocht zou voortzetten, zou dit (uiteraard) op de top
gebeuren. Er stond mij een zwaar stuk over een aantal Alpenreuzen te
wachten. Ik zag er niet echt tegen op omdat ik de meeste beklimmingen al
eens had gereden. Cruciaal in het hooggebergte is het weer. Dat zat
niet helemaal mee, maar daarover later meer.
De vakantie begon in Savines-le-Lac aan het bekende grote stuwmeer Lac
de Serre Ponçon. Deze locatie was niet mijn eerste keus (ook niet de
tweede, derde, vierde …….). Henk had een sterke voorkeur uitgesproken
dat hij zijn vakan-tie begin juli wilde houden. Samen met andere
verplichtingen kwam ik uit op twee weken (eind juli / begin augustus) in
het hoogseizoen. Het vinden van een hotel leverde de nodige problemen
op. Uiteindelijk werd toch een hotel gevonden, maar in een hogere
prijsklasse. Achteraf bleek de plek nog niet zo slecht. Met name voor de
reservedagen kon ik nog een paar leuke ritten samenstellen. Na een week
zou ik doortrekken naar St.Michel-de-Maurienne, aan de noordkant van de
Galibier. Het derde en laatste geboekte hotel stond net buiten
Beaufort, ten noorden van de Cormet de Roselend. Vanuit deze drie hotels
moest ik het traject Bonette - Annecy kunnen afwerken.
Mont Colombis
In de vakantie zouden vele grote cols beklommen gaan worden (Bonette,
Larche, Vars, Izoard, Galibier, Glandon, Madeleine, Iseran, Cormet de
Roselend). Zat door nu de zwaarste tussen? Misschien wel, maar de
onbekendheid van een col kan ook voor onaan-gename verrassingen zorgen.
Op de derde dag stond de Mont Colombis op het programma. De mensen die
bekend zijn in de omgeving van Embrun hebben misschien kijkend over het
meer naar het westen een paar zendmasten boven op een berg zien staan.
Die masten staan op de Colombis. Vooraf was bekend dat de laatste 10 km
van de klim gemiddeld 9,9% zijn. Ter vergelijk: de Granon is gemiddeld
9,4% over 10 km. Daarmee houd het vergelijk ook snel op. Waar de Granon
redelijk gelijkmatig is, is de Colombis zeer onregelmatig. Het eerste
stuk bevat zelfs stukken die net iets meer dan vals plat te noemen zijn.
Hoe kom ik zo aan 9,9%? Dat merk je de laatste 4 km wel. Je verlaat dan
de 'normale' berg en komt op het stuk dat aangelegd is om bij de
zendmast te kunnen komen. De vlakkere delen zijn dan altijd nog 8 tot
10%, over de steilere stukken zullen we het maar niet hebben. Boven
aangekomen protesteerde het lichaam flink tegen deze geseling. Zo'n 100
meter voorbij de zendmast is een mooi uitkijkpunt. Onder het genot van
een boterham en goed uitzicht werd het lichaam rust gegund. De rest van
de dag waren de cols niet zo zwaar.
Izoard / Galibier (Lautaret)
De vierde dag was één van de grotere etappes. Voor de 100-Cols moest de
Izoard beklommen worden. Daarna zou ik in ieder geval tot de Lautaret
rijden en als het even kon zelfs de Galibier. Door de hotelperikelen kon
dit wel eens lastig worden, want ik zat nu 25 km van het startpunt af.
Het op en neer rijden met de auto kost bijna een uur. De Izoard van de
zuidkant vind ik een lastige klim. Eerst word je op het vals plat kapot
gereden en na het laatste dorp krijg je ineens een steil stuk. Het is
erg lastig om dan het juiste ritme te krijgen. Nee, dan de afdaling; met
86 km/u naar beneden! Vanaf Briançon begint de lange klim naar de
Lautaret. Onder het genot van een zonnetje rij je onderlangs de Granon
(ja, Reind, echt waar). Tegen 14:45 uur stond ik op de Lautaret. Na enig
rekenwerk besloot ik om niet tot de Galibier te rijden. Ik had voor de
100-Cols al vanuit St.Michel-de-Maurienne (tweede hotel) een rondrit
over de Glandon en Galibier in gedachten. Daarbij zou ik weer over de
Lautaret komen. Dus maar weer afdalen. Een paar kilometer voor Briançon
voelde ik ineens een paar druppels. Het zou toch niet zo zijn dat Reind
bezig is met de Granon (volgens hem regent het daar altijd). Gelukkig
bleef het bij een paar druppels.
Overgang naar St.Michel
De volgende dag nog een rondrit over 4 lichtere cols rondom Gap. Alleen
de Moissière heeft een lastig stuk. Bij Notre Dame du Laus staat een
mooi kappelletje. Een kruis van 330 jaar oud is daar opgehangen. Onder
de bomen bij de kapel is het prettig rusten. Op woensdag de reisdag naar
St.Michel-de-Maurienne. Vanaf Briançon rij ik het dal richting Névache
in. Reind moet hier ergens op een camping staan. Op de ene camping stond
hij zeker niet. De ander was zo lang dat ik geen behoefte had om daar
helemaal over heen te lopen. Achteraf hoorde ik dat hij ergens anders op
een camping heeft gestaan. Ik was op tijd in het hotel in St.Michel om
nog een stukje te gaan fietsen. Bij St.Jean ontdekte ik nog de Col du
Mollard. Dit is een mooi lopende klim. Niet te steil en ontzettend veel
bochten. Soms zat er nog geen 100 meter tussen twee bochten. Door het
draaien en keren heb je het gevoel dat je naar boven vliegt. Helaas heb
je door de bomen weinig uitzicht.
Koninginnerit
Donderdag 28 juli zou de koninginnerit gereden worden. Vanuit St.Michel
een rondrit van 163 km over de Glandon, Lautaret, Galibier en
Télégraphe. Bijkomend probleem was de toegenomen temperatuur. De eerste
dagen waren heerlijk bij zo'n 25 graden, maar nu ging het tot boven de
30. Op de Glandon een stuk opgefietst met een Nederlandse fietser. Hij
had bewust een shirt met reclame zodat men kon zien dat hij uit Alpen
aan de Rijn kwam. Op de laatste steile kilometers van de Glandon laat
hij mij gaan. Na een vlotte afdaling van de Glandon begint de lange klim
naar de Lautaret. De hitte maakt het er niet makkelijker op. Gelukkig
is het op grotere hoogte een stuk frisser, waardoor de passage van de
drie cols toch nog meevalt. In de afdaling van de Télégraphe, op zo'n 4
km voor St.Michel, duik je ineens de warme lucht in.
Iseran / Madeleine (1745m / 2000m)
Wie denkt dat het na zo'n zware dag een paar rustige dagen volgen, kent
mijn vakanties niet. De volgende dag wordt de Iseran beklommen en de dag
daarna stond de Madeleine (200m) op het programma. De top van de
Iseran werd echter niet gehaald. Eerst miste ik een col voor de
100-colstocht. Voor de Col de la Madeleine (niet te verwarren met de col
van 2000 meter, deze is slechts 1745 meter) moest je een zijweg in die
niet op de routebeschrijving stond. Toen ik dit realiseerde was ik al
langs de col gereden. Als er een weg onder de col door was aangelegd,
had je de col voor een viaduct kunnen aanzien, zo weinig hoogtemeters
moet je overwinnen. Ik vervolgde de weg dus naar de Iseran, maar werd
achtervolgd door een donkere wolk. Ook aan de zijkanten van het dal
werden de wolken steeds donkerder. Alleen voor mij was het nog lang goed
weer. Vlak voor het laatste dorp (Bonneval) begon het te regenen. Bij
het binnenrijden van het dorp hoorde ik een donderslag boven de Iseran.
Met onweer had ik geen zin om naar 2770 meter te moeten rijden. Terwijl
ik schuilde bij de Tourist Information zag ik renners met lange broeken
en dikke winterhandschoenen van de berg naar beneden komen. Ik heb nog
even staan rekenen of dit problemen zou opleveren voor de 100-Colstocht,
maar daar moest wel een mouw aan te passen zijn. Ik keerde terug naar
St.Michel.
Reisdag / Col du Joly
Het was al weer tijd om door te trekken naar het derde en laatste hotel.
Dit hotel ligt net buiten Beaufort, ten noorden van de Cormet de
Roselend. Opvallend is het landschap en de bouwstijl van de huizen. Je
hebt veel meer het idee dat je in Zwitserland of Oostenrijk zat, dan in
Frankrijk. 's Middags was er weer tijd voor een korte etappe. Gekozen
werd voor de 20 km lange klim naar de Col du Joly (1989m). De col is een
geliefd startpunt voor wandelaars. Tevens heb je een schitterend
uitzicht op de gletscher Tré-la-Tête. Aan de achterkant kun je met een
ATB over een zandweg verder. Tot mijn grote verbazing zag ik daar een
man in een rolstoel naar boven komen. Ik nam een iets andere weg terug
en kon heerlijk over de D218b afdalen tot bij het hotel.
Iseran
De volgende dag stond in het teken van de Iseran. Volgens de
oorspronkelijke planning moest ik met de auto over de Roselend naar
Bourg St.Maurice om van daar uit tot de top van de Iseran te rijden. Ik
moest nu over de top tot Bonneval. Ik besloot daarom om de auto in
Tignes neer te zetten. De gehele autorit was het bewolkt, maar direct na
de aankomst in Tignes trok de lucht open. Rondom het stuwmeer is men
volop aan het werk voor het winterseizoen; nieuwe parkeerplaatsen,
hotels en onderhoud aan kabelbaanonderdelen. Vlak voor Val d'Isère wordt
een nieuwe tunnel aangelegd. Aan de zuidkant van de Iseran weer
schitterende uitzicht op gletschers die ik vrijdag door de bewolking
niet had gezien. Aan de noordkant zie je diverse fietsers, terwijl de
zuidkant vrij rustig is.
Wolken en nattigheid
De volgende dag was een rit van ca 135 km gepland, vanaf het hotel naar
Tignes en weer terug. Hierbij zou ik twee keer over de Cormet de
Roselend moeten. Toen ik echter opstond keek ik vanuit de hotelkamer
tegen laaghangende bewolking. Aangezien de Roselend op 2000 meter hoogte
ligt en de bewolking op 1500 meter hangt, heb ik een probleem. Eerst
maar eens naar de weersverwachting kijken. Het zou 's middags beter
worden. Ik hoopte eigenlijk op het scenario: waarschijnlijk met
nattigheid over de Roselend, weer op temperatuur komen in de klim naar
Tignes en hopelijk klaart het weer op voordat ik aan de terugreis begin.
Voor de zekerheid werden toch een paar noodscenario's bedacht. Vanuit
Beaufort werd via Arèches de Col du Pré beklommen en daarna de Roselend.
Bij Arèches reed ik de wolken in. Het zicht was nog maar zeer beperkt
en het miezerde iets. Tegemoetkomende automobilisten zag je denken:
"daar heb je weer zo'n gek", anderen staken de duim op ter aanmoediging.
De Col du Pré is zo'n rare klim dat de col niet het hoogste punt is.
Het hoogste punt ligt 45 meter hoger dan de col. Op de top gauw een Nuts
naar binnen, daarna rustig de afdaling in naar het stuwmeer. Aan de
reling langs de weg kan ik zien dat ik op de dam zit, maar verder zie ik
niets. Dan moeten nog 8 km geklommen worden tot de top. Zelfs met de
jas en windstopper aan, krijg ik het niet warm. Zo af en toe trekt de
bewolking iets open, maar steeds trekt het ook weer dicht. Ik heb de
lange broek in de rugzak zitten voor de afdaling. Op de col staat een
klein schuilhutje. Met fiets en al naar binnen bleek niet te gaan, het
hutje was al nagenoeg vol. Een Fransman uit Parijs en twee
aantrekkelijke dames uit Stuttgart stonden hier al te schuilen. Je kunt
daar blijven wachten op beter weer, maar dat kan nog wel even duren. Na
een flinke verkleedpartij (windstopper, jas en shirt uit, lange broek
aan en de rest weer aan, handschoenen aan en helm op) was ik klaar voor
de afdaling. De anderen begonnen er ook langzaam over te denken om te
gaan dalen. De afdaling was koud, erg koud. Het was balans zoeken tussen
zo snel mogelijk naar beneden om in het, hopelijk warmere, dal te komen
en niet te snel dalen i.v.m. de koude rijwind. Onderweg nog een keer
gestopt om de remmen bij te stellen, want de achterrem deed niet veel
meer. Beneden in het dal even bijkomen. Onder een afdakje werd de tweede
Nuts naar binnen geschoven. Het weer was aan deze kant van de berg nog
slechter en er was nog geen reden om te denken dat er verbetering zou
komen. Het zou gekkenwerk worden om nog verder naar Tignes te rijden.
Noodscenario 2 trad in werking: via Moûtiers en Albertville om de berg
terug naar Beaufort. Dat is 60 km vals plat naar beneden en dan 20 km
licht klimmen. Voordeel is dat je op het vals plat een lekker beentempo
kunt hanteren waardoor je weer warm wordt. Het bleef de rest van de dag
regenen, geen weer om onderweg uitgebreid te stoppen. Hoe ik het voor
elkaar kreeg weet ik nog niet, maar de 120 km werden afgelegd op 2 Nuts
en 0,25 liter cola. Opvallend was de tunnel tussen Aime en Moûtiers; de
fietsers hebben een eigen fietsstrook!
Nogmaals regen
De volgende ochtend opnieuw hetzelfde beeld als de vorige dag:
laaghangende bewolking. Aangezien mijn waslijn met natte kleding vol
genoeg was, had ik geen zin in weer een dag regen. Ik stapte in de auto
voor een rondrit. Ik ging de route richting Annecy verkennen, want daar
zou ik deze vakantie niet meer aan toe komen. Het viel soms niet mee om
de weg te volgen, zo dik was de bewolking. Er waren toch nog fietsers
onderweg met dit rotweer. Aan het meer van Annecy werd een middagstop
gehouden. Het werd droger en af en toe scheen de zon door het wolkendek.
Bij Albertville werd het Middeleeuwse stadje Conflans bezocht. De
smalle straatjes en met name de kerk is een bezienswaardigheid.
Aangezien het weer echt beter werd, kon nog een klein ritje gemaakt
worden met daarin één col. De Col de la Forclaz is maar een klein
colletje. Deze col moet je niet verwarren met de cols met gelijke naam
bij het meer van Annecy of Martigny (Zw). Daarna koers gezet richting
Albertville. Het laatste stuk reed ik op een weg dat veel weg had van
een snelweg, maar de fietsers naar Albertville moesten wel over deze
weg. In Albertville werd het Olympisch stadion nog even opgezocht.
Laatste etappe
De volgende dag kon gelukkig de etappe naar Tignes gemaakt worden. Het
was de laatste dag van de vakantie. Voor de beklimming van de Roselend
had ik de verkeersinformatie moeten horen: "langzaam rijdend en
stilstaand verkeer op de Roselend". Een boer dreef zijn kudde koeien
over de weg de berg op. De meeste automobilisten bleven achter de kudde
hangen. Eerst moest ik dus tussen de auto's door laveren, daarna de
koeien en ondertussen ook de vlaaien in de gaten houden. En dat allemaal
in de klim. De afdaling van de Roselend is lastig; een smalle weg met
onoverzichtelijke en steile bochten. 's Middags zou een vrouw met een
ATB hier nog onderuit gaan. De klim naar Tignes is lang, vlakkere en
steilere stukken wisselen elkaar af. Heel anders dan de klim van de
Roselend die veel gelijkmatiger is. Dan de laatste afdaling naar
Beaufort. Deze laatste keer werd nog even alles uit de kast gehaald. Een
paar automobilisten hadden ineens zo'n piloot op de bumper hangen.
Volgend jaar
Volgens de voorlopige planning zou ik volgend jaar de finish halen,
maar doordat er nu twee etappes uitvielen door het slechte weer is dat
niet zeker meer. Waarschijnlijk wordt er een extra jaar voor
uitgetrokken. Ik heb gelukkig wel de laatste 2000m col gehad. De hoogste
die ik nu nog moet is 1650 meter hoog (Col des Saisies). Ik kan nu
tenminste weer in het voorjaar verder zonder al te veel risico op
afgesloten cols i.v.m. sneeuw.